201109654/1/R1.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Melick, gemeente Roerdalen,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Melick, gemeente Roerdalen,
de raad van de gemeente Roerdalen,
verweerder.
Bij besluit van 30 juni 2011, nr. 2011/06/30/07, heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Wienkeskoel II" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2012, waar [appellant sub 1] en de raad, vertegenwoordigd door ing. C.C.N. Ernes en P.J.C. Planje, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 20 juni 2012, nr. 201109654/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 juni 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 1 november 2012, nr. 2012/11/01/04, heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Wienkeskoel II" gewijzigd vastgesteld.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over het besluit van 1 november 2012 naar voren te brengen. [appellant sub 1] heeft bij brief van 4 december 2012 zijn zienswijze naar voren gebracht.
De raad en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 15 februari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Eussen, werkzaam bij de gemeente, en ing. R.H.R. Slangen, werkzaam bij Cauberg-Huygen, is verschenen.
1. Het besluit van 1 november 2012 wordt op grond van de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals deze luidden ten tijde van belang, geacht mede onderwerp te zijn van het geding.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 30 juni 2011 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. In het rapport "Bestemmingsplan "Herziening Wienkeskoel II" Akoestisch onderzoek speelvoorziening" van 8 april 2011 van Cauberg-Huygen was niet uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden voor de voorziene speelvoorziening, zodat de raad dit rapport niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het besluit van 30 juni 2011.
2.1. Gelet op de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van 30 juni 2011 gegrond. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.2. De raad heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een aanvullend akoestisch onderzoek laten uitvoeren door Cauberg-Huygen. De resultaten van dit akoestisch onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan herziening Wienkeskoel II; aanvullend akoestisch onderzoek speelvoorzieningen naar aanleiding van tussenuitspraak Raad van State" (hierna: het aanvullende rapport) van 4 september 2012. Naar aanleiding van het aanvullende rapport heeft de raad bij besluit van 1 november 2012 het plan gewijzigd vastgesteld.
Op de verbeelding is de aanduiding "speelvoorziening" toegekend aan een gedeelte van de gronden. Deze gronden liggen op een afstand van ongeveer 50 m van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. In artikel 3, lid 3.1, onder d en 1, van de planregels is bepaald dat sport- en speelvoorzieningen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening". Voorts is in lid 3.2, onder 3.2.2 en d, bepaald dat het bouwen van lichtmasten niet is toegestaan.
2.3. Voor zover [appellant sub 1] met zijn zienswijze beoogt dat wordt teruggekomen op het oordeel in 2.3.5 van de tussenuitspraak dat de raad twee afzonderlijke procedures voor de brede school en het plangebied heeft kunnen voeren, wordt overwogen dat behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan worden teruggekomen op een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Van een zeer uitzonderlijk geval is in dit geval geen sprake, zodat van het daarin gegeven oordeel wordt uitgegaan.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat het aanvullende rapport onzorgvuldig is. In het aanvullende rapport is volgens hem ten onrechte uitgegaan van langere gebruikstijden als gevolg van lichtmasten, terwijl in het besluit van 1 november 2012 is bepaald dat lichtmasten niet zijn toegestaan. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat in het aanvullende rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met een straffactor van 5 dB(A) voor impulsgeluid veroorzaakt door het schoppen tegen een voetbal. Ook is volgens hem in het aanvullende rapport van een te laag aantal spelende kinderen en van een te korte duur uitgegaan. Volgens [appellant sub 1] is ten onrechte geen rekening gehouden met spelende kinderen voorafgaand aan de ochtendlessen en de middaglessen, met gymlessen en met spelende kinderen van de buitenschoolse opvang. Verder wijst hij erop dat in het aanvullende rapport is uitgegaan van een bronvermogen van 85 dB(A) van een spelend kind, terwijl voor het bronvermogen van 60 spelende kinderen een bronvermogen van 74 dB(A) wordt gehanteerd. [appellant sub 1] voert verder aan dat het grasveld tot de inrichting van de brede school behoort. Volgens hem had daarom tevens de geluidbelasting in de nachtperiode als gevolg van ventilatoren op het dak van de brede school moeten worden onderzocht. Verder is de voorziene speelvoorziening volgens hem op zichzelf ook een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Ook had volgens [appellant sub 1] de geluidbelasting als gevolg van grasmaaiers moeten worden onderzocht en is onduidelijk of rekening is gehouden met obstakels in het plangebied, zoals zandhopen van 1 m hoog.
Wat betreft de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting is volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen aansluiting gezocht bij de richtlijnen die in de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) worden gehanteerd voor een rustige woonwijk. Deze richtlijnen en de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden volgens [appellant sub 1] overschreden. Verder stelt de raad zich volgens [appellant sub 1] ten onrechte op het standpunt dat de geluidbelasting aanvaardbaar is omdat de voorziene speelvoorziening op een afstand van 50 m tot de woning ligt. Hij acht het waarschijnlijk dat de kinderen niet binnen de begrenzing van de speelvoorziening zullen blijven, maar op het hele grasveld zullen spelen.
2.5. De raad stelt zich op het standpunt dat de geluidbelasting op de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvaardbaar is. Daarbij acht de raad van belang dat de voorziene speelvoorziening in overeenstemming met de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" op een afstand van 50 m van de omliggende woningen moeten worden gerealiseerd. Ook is volgens de raad van belang dat lichtmasten niet meer zijn toegestaan, zodat de voorziene speelvoorziening in de maanden oktober tot en met april ’s avonds niet kan worden gebruikt.
2.6. In het aanvullende rapport staat dat voor de berekening van de geluidbelasting als gevolg van de voorziene speelvoorziening tijdens de dagperiode (07:00 tot 19:00 uur) is uitgegaan van ten hoogste 60 kinderen gedurende een kwartier, ten hoogste 30 kinderen gedurende een kwartier en ten hoogste 30 kinderen gedurende vier uur na schooltijd. Volgens het aanvullende rapport zijn de schooltijden van 08:30 tot 12:00 uur en van 13:15 tot 15:15 uur. De openingstijden van de buitenschoolse opvang zijn van 08:00 tot 18:00 uur. Voor de avondperiode (19:00 tot 23:00 uur) met verlichting is uitgegaan van ten hoogste 20 kinderen gedurende vier uur. Verder is in het aanvullende rapport uitgegaan van een equivalent bronvermogen van 85 dB(A) voor spelende kinderen en is ervan uitgegaan dat 60 kinderen in de pauze een gemiddeld bronvermogen van 74 dB(A) hebben. In het aanvullende rapport wordt aan de hand van de zogenoemde Miedema-methode geconcludeerd dat de milieukwaliteit ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] slecht is indien in het gehele plangebied speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Indien de voorziene speelvoorziening op een afstand van 50 m van de woningen wordt gerealiseerd is de milieukwaliteit volgens het rapport matig. Voorts is in dat geval het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dagperiode op de woning van [appellant sub 1] ([locatie 1]) 44 dB(A) en op de woning van [appellant sub 2] ([locatie 2]) 48 dB(A). In de avondperiode is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de woning van [appellant sub 1] 48 dB(A) en op de woning van [appellant sub 2] 52 dB(A), aldus het aanvullende rapport. Het maximale geluidniveau op de woning van [appellant sub 1] is in de dagperiode 72 dB(A) en op de woning van [appellant sub 2] 75 dB(A), als de voorziene speelvoorziening op een afstand van 50 m van de woningen wordt gerealiseerd. In de avondperiode is het maximale geluidniveau op de woning van [appellant sub 1] 74 dB(A) en op de woning van [appellant sub 2] 77 dB(A).
2.7. Wat betreft de betogen van [appellant sub 1] dat de geluidbelasting als gevolg van ventilatoren op het dak van de school en grasmaaiers had moeten worden onderzocht, wordt overwogen dat de opdracht in de tussenuitspraak alleen zag op de geluidbelasting als gevolg van de voorziene speelvoorziening. [appellant sub 1] heeft met deze betogen zijn beroepsgronden uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Ook zonder de voorziene speelvoorziening is er geluidbelasting als gevolg van de ventilatoren en grasmaaiers. Niet is gebleken dat [appellant sub 1] deze betogen redelijkerwijs niet eerder naar voren hadden kunnen brengen. Dit betekent dat de zienswijze op deze punten buiten inhoudelijke bespreking moet blijven.
2.8. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitgangspunten van het aanvullende rapport onjuist zijn. Voor zover [appellant sub 1] aanvoert dat in het aanvullende rapport is uitgegaan van een te laag aantal spelende kinderen, wordt overwogen dat in het aanvullende rapport staat dat de raad dit heeft afgestemd met de brede school. Wat betreft de duur van het gebruik van de voorziene speelvoorziening, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat kinderen voorafgaand aan de ochtendlessen op het grasveld spelen, gelet op de aanvangstijd van 08:30 uur voor de ochtendlessen. De raad heeft voorts ter zitting toegelicht dat met de brede school is afgesproken dat geen gymlessen op het grasveld zullen plaatsvinden. Verder is in het aanvullende rapport rekening gehouden met spelende kinderen na afloop van de ochtendlessen en voorafgaand aan de middaglessen en met spelende kinderen van de buitenschoolse opvang, nu daarin is uitgegaan van spelende kinderen gedurende vier uur na schooltijd. De omstandigheid dat in het rapport van langere gebruikstijden als gevolg van lichtmasten is uitgegaan doet verder geen afbreuk aan de conclusies van het aanvullende rapport. Dat als gevolg van het besluit van 1 november 2012 geen lichtmasten meer zijn toegestaan zal immers gunstige gevolgen voor de geluidbelasting hebben, nu niet meer in het donker kan worden gevoetbald. Voorts is in het aanvullende rapport uitgegaan van twee doelen, anders dan [appellant sub 1] aanvoert. In het aanvullende rapport staat immers dat de speelvoorziening uit twee doelen zal bestaan. Ook is in het aanvullende rapport rekening gehouden met obstakels, nu daarin staat dat alle relevante objecten en bodemgebieden in het rekenmodel zijn meegenomen. Gelet op de geringe hoogte van 1 m die de zandhopen in het plangebied volgens [appellant sub 1] hebben, is niet aannemelijk gemaakt dat deze zandhopen een zodanige invloed op de geluidbelasting hebben dat niet kan worden uitgegaan van de conclusies van het aanvullende rapport.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte niet een straffactor van 5 dB(A) is toegepast voor het geluid van het schoppen tegen een voetbal omdat dit een impulsgeluid betreft, wordt overwogen dat volgens de Handreiking impulsgeluid uit geluidstoten bestaat die minder dan één seconde duren en met enige regelmaat voorkomen, zoals het geluid van een stansmachine. Het geluid van het schoppen tegen een voetbal kan daarmee niet worden vergeleken, zodat niet een straffactor van 5 dB(A) behoefde te worden toegepast. Voor zover [appellant sub 1] erop wijst dat in het aanvullende rapport is uitgegaan van een bronvermogen van 85 dB(A) van een spelend kind, terwijl voor het bronvermogen van 60 spelende kinderen een bronvermogen van 74 dB(A) wordt gehanteerd, wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat dit verschil is ontstaan doordat het bronvermogen van 60 spelende kinderen moet worden uitgemiddeld over het oppervlakte van de voorziene speelvoorziening om de geluidbelasting te kunnen berekenen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan dit standpunt te twijfelen.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat aan het aanvullende rapport zodanige gebreken kleven of dat dit zodanige leemten in kennis bevat dat de raad het aanvullende rapport niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het besluit van 1 november 2012.
2.9. Zoals reeds in de tussenuitspraak is overwogen, kan de vraag of het plangebied onderdeel is van een inrichting of op zichzelf een inrichting is, buiten beschouwing blijven, omdat ook als dat het geval is het stemgeluid van personen op het grasveld op grond van artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet behoeft te worden betrokken bij de vraag of wordt voldaan aan de geluidnormen die in dat besluit aan een inrichting worden gesteld. Dit neemt niet weg dat de raad moet afwegen of de geluidbelasting als gevolg van menselijk stemgeluid uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. De raad behoefde daarbij geen aansluiting te zoeken bij de richtlijnen die in de Handreiking in het kader van de beoordeling van industrielawaai worden gehanteerd voor een rustige woonwijk, nu de raad ten aanzien van de vraag of de geluidoverlast als gevolg van menselijk stemgeluid ernstig is beoordelingsvrijheid toekomt. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidoverlast als gevolg van spelende kinderen niet ernstig zal zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand van 50 m van de voorziene speelvoorziening tot de woningen overeenkomt met de richtafstand van 50 m die in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt aanbevolen voor een veldsportcomplex met verlichting. Voorts staat in het aanvullende rapport dat toepassing van de Miedema-methode leidt tot de conclusie dat de milieukwaliteit op een afstand van 50 m niet slecht, maar matig is. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat enkele kinderen op de rest van het grasveld gaan spelen, maar het is niet aannemelijk gemaakt dat het grootste deel van de kinderen op de rest van het grasveld gaan spelen, nu daarop geen speelvoorzieningen mogen worden gerealiseerd. Bovendien kunnen kinderen ook in de huidige situatie zonder speelvoorziening op het hele grasveld spelen. Voorts zijn de maximale geluidniveaus als gevolg van de voorziene speelvoorziening weliswaar hoog, maar de maximale geluidniveaus zullen niet gedurende de gehele periode dat de voorziene speelvoorziening in gebruik is worden bereikt. Verder betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat geen lichtmasten meer mogelijk worden gemaakt, zodat de geluidoverlast ’s avonds tot de zomer beperkt blijft.
3. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het besluit van 1 november 2012 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 1 november 2012 is ongegrond. Gelet hierop is ook het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 1 november 2012 ongegrond.
4. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet van proceskosten gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen tegen het besluit van 30 juni 2011 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Roerdalen van 30 juni 2011, nr. 2011/06/30/07, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Wienkeskoel II";
III. verklaart de beroepen tegen het besluit van 1 november 2012, nr. 2012/11/01/04, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Roerdalen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,68 (zegge: negenenveertig euro en achtenzestig cent);
V. gelast dat de raad van de gemeente Roerdalen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013