ECLI:NL:RVS:2013:BZ4928

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201208358/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over de kinderopvangtoeslag voor 2008

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 4 juli 2012 het beroep ongegrond verklaarde tegen het besluit van de Belastingdienst om de kinderopvangtoeslag voor 2008 op nihil vast te stellen. De Belastingdienst had op 14 september 2010 besloten dat [appellant] geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat hij geen bewijsstukken van de gemaakte kosten had ingediend. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarna [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 8 maart 2013 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Belastingdienst voerde aan dat [appellant] herhaaldelijk was verzocht om bewijsstukken, maar dat deze niet waren ontvangen. [appellant] stelde dat hij de stukken had verzonden, maar kon dit niet aannemelijk maken. De Afdeling oordeelde dat het aan [appellant] was om te bewijzen dat hij de stukken had verzonden, en dat zijn stellingen over de ondoorzichtigheid van de Belastingdienst niet relevant waren voor de vraag of de stukken daadwerkelijk waren verzonden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201208358/1/A2.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 juli 2012 in zaak nr. 11/6602 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] voor 2008 toegekende kinderopvangtoeslag vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 november 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. Van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze gold ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), met uitzondering van artikel 49, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2.    Aan het besluit van 18 november 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellant] geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag voor 2008 omdat hij geen bewijsstukken van de door hem gemaakte kosten voor kinderopvang heeft verstrekt.
De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst op goede gronden de aan [appellant] voor 2008 toegekende kinderopvangtoeslag heeft vastgesteld op nihil.
3.    Niet in geschil is dat de Belastingdienst [appellant] meermalen heeft verzocht om bewijsstukken van door hem in 2008 gemaakte kosten voor kinderopvang te verstrekken.
[appellant] heeft gesteld eenmaal kopieën en eenmaal originele exemplaren van de gevraagde bewijsstukken per post naar de Belastingdienst te hebben verzonden.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij aannemelijk dient te maken dat de bewijsstukken ter post zijn bezorgd. [appellant] voert aan dat de rechtbank aldus heeft miskend dat hij de stukken diende te versturen in een door het bestuursorgaan verstrekte retourenveloppe, dat hij niet gehouden was om de stukken per aangetekende post te verzenden en dat de organisatie van de Belastingdienst de laatste jaren steeds ondoorzichtiger is geworden. Hij voert verder aan dat de rechtbank de door hem naar voren gebrachte stellingen als vaststaand had moeten aannemen, nu de Belastingdienst deze niet dan wel onvoldoende heeft betwist.
4.1.    Indien de geadresseerde stelt een geschift niet te hebben ontvangen, is de enkele stelling dat een stuk ter post is bezorgd onvoldoende om aan te nemen dat het geschrift is verzonden. Het is in dat geval aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 16 november 2005 in zaak nr. 200505282/1) is dit niet anders indien de verzender stelt gebruik te hebben gemaakt van een door het bestuursorgaan verstrekte retourenveloppe.
[appellant] heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij de stukken ter post heeft bezorgd. De stelling van [appellant] dat de organisatie van de Belastingdienst ondoorzichtig is, werpt geen licht op de hier te beantwoorden vraag of het voor de Belastingdienst bestemde geschrift ter post is bezorgd en faalt derhalve.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201110472/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Nu gegevens ontbreken waaruit kan worden afgeleid dat [appellant] in 2008 kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is aangetoond dat hij die kosten heeft gemaakt en dat de Belastingdienst de aan hem verleende kinderopvangtoeslag voor 2008 daarom terecht heeft vastgesteld op nihil.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
344.