ECLI:NL:RVS:2013:BZ4927

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207498/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst. Op 27 april 2011 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] voor 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien en vastgesteld op nihil. Tevens is er een bedrag van € 10.521 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft [appellant] bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Utrecht heeft op 19 juni 2012 het beroep van [appellant] gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 maart 2013 behandeld. De Belastingdienst was vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer. De kern van het geschil betreft de vraag of [persoon], die op hetzelfde adres als [appellant] stond ingeschreven, als gastouder kan worden aangemerkt. De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat [persoon] tot 27 april 2011 niet als gastouder kan worden aangemerkt, omdat zij op dat moment op hetzelfde adres als [appellant] stond ingeschreven.

[Appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA. Hij heeft verschillende stukken overgelegd waaruit zou blijken dat [persoon] niet meer op zijn adres woonachtig was. De Afdeling overweegt dat de Belastingdienst mag uitgaan van de inschrijving in de GBA, zolang daar geen aantekening van onjuistheid op staat. Aangezien [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de gemeente heeft benaderd om de inschrijving te corrigeren, faalt zijn betoog.

Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207498/1/A2.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te IJsselstein,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 juni 2012 in zaak nr. 12/432 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 27 april 2011 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] voor 2011 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien, vastgesteld op nihil en een bedrag van € 10.521 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 9 januari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2013, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 1.1, eerste lid en aanhef van de Wet kinderopvang- en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) wordt onder gastouder verstaan: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastoudervang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA).
Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing met uitzondering van artikel 5 van die wet op wijzigingen in de kosten van kinderopvang per kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk indien het gastouderopvang betreft in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Awir, voor zover hier van belang, wordt onder medebewoner verstaan: de persoon die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de GBA.
Ingevolge artikel 6, derde lid, kunnen bij regeling van de minister van Financiën in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge het vierde lid wordt voor de toepassing van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
De Uitvoeringsregeling Awir (hierna: de regeling) geeft ingevolge artikel 1 van de regeling uitvoering aan onder meer artikel 6, derde lid, van de Awir.
Ingevolge artikel 3, aanhef en tweede lid, onder c, van de regeling wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA).
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet GBA worden aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat hij het vermelde adres niet heeft.
Ingevolge het tweede lid draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Ingevolge het derde lid wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 54 wordt, voor zover thans van belang, omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is, omtrent een onderzoek naar die onjuistheid een aantekening gemaakt bij dat gegeven.
2.    Niet in geschil is dat [persoon] in de periode van 1 augustus 2010 tot 27 april 2011 in de GBA stond ingeschreven op hetzelfde woonadres als [appellant]. De Belastingdienst heeft zich, gelet op de deze omstandigheid, op het standpunt gesteld dat [persoon] ingevolge artikel 1.1 van de Wko tot 27 april 2011 niet kan worden aangemerkt als gastouder en dat [appellant] tot die datum daarom geen aanspraak heeft op toeslag inzake kinderopvang die is geboden door [persoon].
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA. Hij stelt voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat [persoon] sinds augustus 2010 niet meer op zijn adres woonachtig is en verwijst daartoe naar een brief van 15 december 2010 van de gemeente IJsselstein gericht aan [persoon], waarop een ander adres staat vermeld dan zijn woonadres. Voorts wijst hij erop dat het in het Landelijk Register Kinderopvang geregistreerde correspondentieadres van [persoon] ook niet hetzelfde is als zijn woonadres. Verder wijst [appellant]op schriftelijke verklaringen van [persoon]en haar vader over haar woonadres per 1 augustus 2010 en stelt hij voorts dat [persoon] zich tot de gemeente heeft gewend om haar adresgegevens in de GBA te laten wijzigen.
3.1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1, waarin een verzoek om wijziging van gegevens in de GBA aan de orde was, overwogen dat voorop staat dat de gegevens in de GBA betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.
In de uitspraak van 5 september 2012 (zaak nr. 201112868/1/A2) heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst mag uitgaan van inschrijving in de GBA, zolang daarop geen aantekening van onjuistheid is geplaatst.
Hieruit volgt voor de onderhavige zaak dat de Belastingdienst van de inschrijving van [persoon] op het woonadres van [appellant] mocht uitgaan zolang daarbij geen aantekening van onjuistheid is geplaatst. Voor het verkrijgen van zodanige aantekening in de GBA dient [appellant] zich tot de gemeente als beheerder van de basisadministratie te wenden. In die procedure kunnen de overgelegde stukken en verklaringen een rol spelen. Niet is gebleken dat [appellant] zich tot de gemeente heeft gewend. Voor zover [persoon] zich tot de gemeente heeft gewend, naar [appellant] heeft gesteld, is niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was langs die weg haar adresgegevens te laten wijzigen dan wel daarbij een aantekening van onjuistheid te laten plaatsen. Onder deze omstandigheden heeft de Belastingdienst uit de gegevens van de GBA mogen afleiden dat [persoon] tot 27 april 2011 op hetzelfde adres woonachtig was als [appellant].
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
344.