201211300/3/R4.
Datum uitspraak: 15 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te 's-Gravenhage,
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Ypenburg De Bras" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 maart 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door ir. M. Mulder en ing. D.H.C. Verhoop, en de raad, vertegenwoordigd door drs. M. Houtman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan voorziet in de vervanging van de bestaande bestemmingsplannen voor De Bras door één nieuw actueel bestemmingsplan. Binnen het plangebied is één ontwikkeling voorzien, te weten de realisatie van ongeveer 34 geschakelde woningen ter plaatse van de Gele Lis.
3. [verzoekster] heeft ter zitting vermeld dat de aanleiding voor het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, is gelegen in het feit dat de aanleg van de wegen en de riolering ten behoeve van de nieuw te bouwen woningen aan de Gele Lis is gestart. Zij vreest dat door de aanleg van de aansluitingen voor de riolering per kavel de bouwintensiteit feitelijk vaststaat. Zij verzet zich ertegen dat het plan de aanleg van maximaal 34 woningen mogelijk maakt, terwijl het vigerend plan voorziet in maximaal 26 standplaatsen voor woonwagens. Ook vreest zij dat door de aanleg van de bestrating de breedte van de straat feitelijk vaststaat, terwijl zij vreest dat een verkeersonveilige situatie ontstaat doordat de straat te smal is. Zij beperkt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening tot deze twee punten.
4. [verzoekster] keert zich ertegen dat de bouwintensiteit wordt verhoogd. Zij voert aan dat haar privacy wordt aangetast en vreest voor hinder en voor een toename van het gevaar voor spelende kinderen door de toegenomen gebruiksintensiteit. Zij betoogt dat de toename van de gebruiksintensiteit in strijd is met de Woonvisie 2009-2020 (hierna: de Woonvisie) waarin is vermeld dat de wijk in trek is bij mensen die op zoek zijn naar groen en rust. Zij voert ten slotte aan dat er geen noodzaak is om op grote schaal te bouwen, omdat er al vele huizen in de wijk te koop staan.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal kubieke meter per woning lager is dan hetgeen in het uitwerkingsplan "Ypenburg-Pijnacker III" op deze locatie is toegestaan. De raad vermeldt dat dat plan voorziet in een maximale inhoud van 660 m3 per woonwagen, terwijl ook een ontmoetingscentrum is toegestaan met een maximale grondoppervlakte van 105 m2. In het thans voorliggende bestemmingsplan worden op de locatie 34 woningen mogelijk gemaakt met een maximale inhoud van 550 m3, aldus de raad. De raad vermeldt dat deze inhoud wordt verdeeld over twee of drie woonlagen, zodat de grondoppervlakte daarmee varieert van ongeveer 70 en 90 m2. Volgens de raad zal de intensiteit van de bebouwing door de beperking van het maximaal toegestane volume nauwelijks toenemen. De voorgestelde typologie van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen leidt niet tot een dichtheid die ongebruikelijk is in de wijk, aldus de raad.
4.2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor de privacy van [verzoekster] aanvaardbaar zijn. Bij dit oordeel betrekt de voorzitter de afstand tussen de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen en dat de woningen zijn gesitueerd in stedelijk gebied. De voorzitter betrekt daarbij voorts dat op grond van het bestemmingsplan "Ypenburg-Pijnacker III" reeds bebouwing mogelijk is en dat het maximaal toegestane volume in het onderhavige plan kleiner is dan onder het voorgaande bestemmingsplan. Dat de wijk De Bras volgens de Woonvisie in trek zou zijn bij mensen die op zoek zijn naar groen en rust maakt naar het oordeel van de voorzitter niet dat het plan in strijd is met de Woonvisie. [verzoekster] heeft naar het oordeel van de voorzitter voorts niet aannemelijk gemaakt dat de toename van de bebouwingsdichtheid zodanige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin heeft [verzoekster] ten slotte aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan de nieuw te bouwen huizen, gelet op het feit dat de raad onweersproken heeft gesteld dat op bijna alle kavels een optie is genomen.
5. [verzoekster] voert aan dat de tweerichtingsverkeersweg ter hoogte van Gele Lis 172 tot en met 188 wordt versmald van 5,5 naar 3,8 meter en de eenrichtingsverkeersweg ter hoogte van Gele Lis 156 tot en met 172 van 4,3 naar 3,8 meter. Zij vreest dat de bereikbaarheid van de woningen voor brandweervoertuigen zal afnemen. Daartoe wijst zij erop dat niet wordt voldaan aan de richtlijnen van de NVBR en aan de gewenste afmetingen uit het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente.
Zij vreest gevolgen voor de verkeersveiligheid doordat auto’s in het deel van de straat waar tweerichtingsverkeer van toepassing is elkaar niet meer kunnen passeren en achteruit moeten rijden. Ook kunnen de auto’s volgens haar niet meer vooruit de straat oprijden vanaf de oprit. Daarbij komt dat de aanleg van parkeerplaatsen leidt tot een onoverzichtelijke situatie, aldus [verzoekster]. Zij vreest voorts dat in het eenrichtingsverkeersdeel van de straat tegen het verkeer in zal worden gereden. Er is volgens haar ten slotte sprake van ongelijkheid doordat de huidige straat smaller wordt dan de nieuw aan te leggen straat.
5.1. De voorzitter overweegt dat het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsstraat ongeveer 8 meter breed is. De raad heeft ter zitting meegedeeld dat binnen dit plandeel een weg, parkeerplaatsen en groen zullen worden aangelegd. De raad heeft ter zitting voorts meegedeeld dat de weg in het schetsontwerp weliswaar 4,5 meter breed is, maar dat dit nog niet definitief is en dat de breedte van de haag in het openbaar groen zal worden versmald van 1 meter naar 0,5 meter, zodat de weg 5 meter breed zal zijn. Met deze afstand wordt voldaan aan de door [verzoekster] genoemde gewenste afmetingen uit het Handboek Openbare Ruimte van de gemeente Den Haag en aan de richtlijnen van de NVBR. De voorzitter ziet in het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad desondanks niet in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de bereikbaarheid van de woningen voor brandweertuigen voldoende is. Daarbij betrekt de voorzitter dat de brandweer heeft ingestemd met het schetsontwerp.
Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen van het plan voor de verkeersveiligheid niet zodanig zijn dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe overweegt de voorzitter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook thans al sprake is van eenrichtingsverkeer en dat niet is gebleken dat dat tot een onveilige situatie heeft geleid. Voorts heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het profiel van de weg niet afwijkt van dat van andere wegen binnen het plangebied en dat ook op andere locaties parkeerplaatsen op de weg aanwezig zijn en dat niet is gebleken dat dat tot onveilige situaties heeft geleid. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ziet de voorzitter ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [verzoekster] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2013