201300883/2/R6.
Datum uitspraak: 11 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te [woonplaats] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]),
de raad van de gemeente Renswoude,
verweerder.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpshart Renswoude" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VolkerWessels Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door R.J.G. van Ommen, werkzaam bij VolkerWessels Vastgoed B.V., als partij gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de bouw van een winkelcentrum, 46 appartementen en tien grondgebonden woningen
2.1. [verzoeker] beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. [verzoeker] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene winkelruimte. [verzoeker] voert hiertoe aan dat in de aan het plan ten grondslag liggende detailhandelsvisie geen rekening is gehouden met omstandigheden zoals de economische crisis, stijgende kosten en concurrentie met internetwinkels als gevolg waarvan steeds meer winkels leeg komen te staan. Voorts hebben ondernemers in Renswoude volgens [verzoeker] aangegeven dat zij zich niet in het voorziene winkelcentrum zullen gaan vestigen.
2.2. De raad stelt dat het plan voorziet in zeven winkels en dat het plan met name is gericht op het verplaatsen van bestaande winkels in Renswoude. Uit gevoerde gesprekken met de ondernemers is volgens de raad gebleken dat hieraan behoefte bestaat en dat belangstelling bestaat voor het vestigen in het plangebied.
2.3. In de plantoelichting staat dat volgens de Detailhandelsvisie 2012 de huidige ruimtelijk-functionele kwaliteit van met name de dagelijkse boodschappenwinkels in Renswoude een bedreiging kan vormen voor de instandhouding daarvan. Met name de verspreide ligging en de kleinschaligheid doen afbreuk aan een toekomstbestendige winkelsetting, aldus de plantoelichting. In de plantoelichting staat voorts dat de marktposities van de dagelijkse winkels aanzienlijk kunnen worden verbeterd, hetgeen zal leiden tot een uitbreidingsvolume in deze sector van ongeveer 560 tot 700 m² winkelvloeroppervlak. De omvang van de niet-dagelijkse sector ligt in Renswoude boven het gemiddelde. In de plantoelichting staat hierover dat de niet-dagelijkse sector existeert op bestedingen van consumenten die van buiten Renswoude afkomstig zijn.
2.4. Anders dan [verzoeker] betoogt, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan het voorziene winkelcentrum. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat in de Detailhandelsvisie 2012 staat dat het huidige winkelaanbod in Renswoude kleinschalig is en verspreid is gelegen en dat met name in de dagelijkse sector ruimte bestaat voor uitbreiding van het totale winkelvloeroppervlak. Voor zover [verzoeker] verwijst naar rapporten omtrent leegstand in winkels in Nederland, hebben deze geen betrekking op situatie in Renswoude, zodat hierin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat de raad niet van de Detailhandelsvisie 2012 heeft kunnen uitgaan. De raad heeft bovendien toegelicht dat het plan met name is gericht op verplaatsing van de bestaande winkels in Renswoude en dat het plan derhalve niet voorziet in een grote toename van nieuw winkelvloeroppervlakte. Ter zitting heeft de raad voorts verklaard dat met een aantal ondernemers reeds overeenkomsten zijn gesloten omtrent vestiging in het voorziene winkelcentrum.
3. [verzoeker] betoogt dat de raad niet heeft onderkend dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene appartementen. [verzoeker] voert hiertoe aan dat de raad niet heeft onderkend dat de berekende behoefte aan appartementen in de woonvisie reeds is overschreden. Voorts voert [verzoeker] aan dat niet is onderkend dat de vraag naar appartementen zal dalen vanwege de economische crisis.
3.1. De raad stelt dat onderzoek is gedaan naar de behoefte aan woningen in Renswoude. Uit dit onderzoek volgt dat ruimte bestaat voor de in het plan voorziene woningen. Volgens de raad is het onderzoek in 2012 geactualiseerd en volgt hieruit dat nog steeds behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
3.2. In het rapport 'Geactualiseerde woonvisie van de gemeente Renswoude 2011-2020' van 20 april 2011, opgesteld door Laagland advies in opdracht van de gemeente, staat dat in Renswoude tot 2020 een geschatte behoefte bestaat aan 200 woningen, waarvan 50 appartementen.
In de plantoelichting staat dat naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen Atrivé is benaderd met de vraag in hoeverre het rapport van 20 april 2011 nog steeds actueel is en als onderbouwing van het bestemmingsplan kan dienen. Volgens de reactie van Atrivé zijn de conclusies opgenomen in het rapport nog steeds actueel en bestaat vanwege onder meer een veranderende bevolkingssamenstelling nog steeds behoefte aan de in het plan voorziene woningen.
3.3. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in het plan voorziene aantal woningen past binnen de in het rapport van 20 april 2011 berekende behoefte. Hetgeen [verzoeker] betoogt, biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet van dit rapport heeft kunnen uitgaan. Voor zover [verzoeker] betoogt dat de berekende behoefte aan appartementen reeds is overschreden, omdat in het rapport is uitgegaan van een te laag aantal in Renswoude aanwezige appartementen kan dit niet slagen. [verzoeker] voert hiertoe aan dat in Renswoude reeds appartementengebouwen aanwezig zijn, maar dit betekent niet zonder meer dat de conclusie in het rapport van 20 april 2011 dat in Renswoude relatief weinig appartementen aanwezig zijn onjuist is. Uit dit rapport en de in 2007 opgestelde woonvisie volgt dat ongeveer 6% van de huishoudens in Renswoude in een appartement woont, hetgeen door [verzoeker] niet is betwist. De raad stelt bovendien terecht dat Atrivé in 2012 heeft bevestigd dat de conclusies in het rapport van 20 april 2011 nog actueel zijn. Voor zover [verzoeker] verwijst naar rapporten omtrent leegstand in Nederland, hebben deze geen betrekking op situatie in Renswoude, zodat hierin geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat de raad niet van het rapport van 20 april 2011 heeft kunnen uitgaan. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
4. [verzoeker] betoogt dat de verkeerstoename vanwege het plan onvoldoende is gemotiveerd. Voorts zal het plan volgens [verzoeker] leiden tot verkeersgevaarlijke situaties.
4.1. De raad stelt dat de verkeerstoename vanwege het plan is gebaseerd op de cijfers van het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (hierna: CROW). Voorts zal het plan volgens de raad niet leiden tot verkeersgevaarlijke situaties.
4.2. In het rapport 'Dorpshart Renswoude, verkeersstudie' van 13 november 2012, opgesteld door Goudappel Coffeng in opdracht van de gemeente staat dat het plan op een gemiddelde dag 2230 verkeersbewegingen oplevert. Voorts staat in dit rapport dat de straten waarop het winkelcentrum wordt ontsloten zodanig worden ingericht dat deze op de voorziene functies zijn afgestemd. In het rapport wordt geconcludeerd dat het plan zorgt voor een concentratie van de voorzieningen en daarmee een concentratie van het verkeer naar die voorzieningen op straten rond het plangebied. Vooral op het deel van de Oude Holleweg tussen de rotonde en de Taets van Amerongenweg zal het verkeer merkbaar toenemen. Op de andere straten is de toename relatief en absoluut beperkt. Door herinrichting van de direct aanliggende straten is de omgeving aan dit nieuwe verkeer aangepast, aldus het rapport.
4.3. Anders dan [verzoeker] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel de verkeerstoename vanwege het plan onvoldoende is gemotiveerd. Zoals de raad terecht stelt staat in het rapport van 13 november 2012 dat deze is berekend aan de hand van de kencijfers van het CROW. Hetgeen [verzoeker] betoogt biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid bij deze kencijfers heeft kunnen aansluiten. Zoals de raad voorts heeft toegelicht zullen de straten rondom het plangebied zodanig worden ingericht dat geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan. [verzoeker] heeft niet betoogd dat dit niet mogelijk is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties.
5. In hetgeen [verzoeker] overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal kunnen houden.
6. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2013