ECLI:NL:RVS:2013:BZ4523

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207206/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
  • M.L.M. van Loo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een groep vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag werd op 22 februari 2011 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 19 september 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, verklaarde op 11 juli 2012 het beroep van de vreemdelingen ongegrond. Hiertegen hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep hebben de vreemdelingen onder andere verwezen naar een brief van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 16 juli 2012, waarin nieuw beleid wordt gepresenteerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt echter dat deze brief niet kan worden betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep, omdat artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 niet van toepassing is op hoger beroep.

De aangevoerde argumenten in het hogerberoepschrift voldoen niet aan de eisen van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 en leiden niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 januari 2013.

Uitspraak

201207206/1/V4.
Datum uitspraak: 25 januari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4], [vreemdeling 5], [vreemdeling 6], [vreemdeling 7], [vreemdeling 8], [vreemdeling 9],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 11 juli 2012 in zaak nr. 11/33200 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (lees: de minister van Buitenlandse Zaken).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2011 heeft de minister van Buitenlandse Zaken, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben in hoger beroep onder meer verwezen naar een brief van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 16 juli 2012 getiteld: "Nareis: beleid en uitvoering", en zij hebben betoogd dat deze brief nieuw beleid inhoudt.
1.1.    Voor zover de brief van 16 juli 2012 al nieuw beleid inhoudt, hetgeen overigens thans in het midden kan blijven, kan deze niet bij de beoordeling van het hoger beroep worden betrokken. Daartoe is van belang dat artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), welke bepaling voor de rechtbank een grondslag biedt om rekening te houden met wijzigingen in het beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt, niet van toepassing is op het hoger beroep bij de Afdeling.
2.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Steendijk    w.g. Van Loo
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2013
418.