ECLI:NL:RVS:2013:BZ4012

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201112857/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2010 en reactieve aanwijzingen van de provincie Utrecht

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht, waarbij reactieve aanwijzingen zijn gegeven aan de raad van de gemeente Rhenen met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2010". Het college heeft op 25 oktober 2011 aanwijzingen gegeven aan de raad van de gemeente Rhenen, die betrekking hebben op de bestemming "Maatschappelijk" voor een deel van het perceel Boslandweg 150. De kerkenraad van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland, samen met andere appellanten, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 januari 2013 behandeld.

De kerkenraad en de raad hebben aangevoerd dat de reactieve aanwijzing onterecht is gebaseerd op artikel 4.7 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), omdat dit artikel betrekking heeft op niet-agrarische bedrijven in het buitengebied en niet op de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". De Afdeling heeft geoordeeld dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de reactieve aanwijzing noodzakelijk was, en heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de aanwijzingen met betrekking tot het perceel Boslandweg 150.

Daarnaast heeft het college ook een reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot het perceel Stokweg 15b, waar de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de reactieve aanwijzing noodzakelijk was, omdat er geen "nee, tenzij"-toets heeft plaatsgevonden voor een nieuwe functie in een gebied dat tot de ecologische hoofdstructuur behoort. Het beroep van de kerkenraad is geheel gegrond verklaard, terwijl het beroep van de raad gedeeltelijk gegrond is verklaard. De proceskosten zijn vergoed aan de kerkenraad.

Uitspraak

201112857/1/R3.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    de kerkenraad van de Oud Gereformeerde Gemeente in Nederland, gevestigd te Rhenen,
2.    [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Rhenen,
3.    de raad van de gemeente Rhenen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2011, kenmerk 809C9398, heeft het college aan de raad van de gemeente Rhenen een aantal aanwijzingen gegeven als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) met betrekking tot het door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2010".
Tegen dit besluit hebben de kerkenraad, [appellant sub 2] en de raad beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2013, waar de kerkenraad, vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, de raad, vertegenwoordigd door J.M. van Maanen en ing. B.M. Brandenburg-Stroo, werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door ing. M. van Gessel en ing. P.A. Regter, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel  3.8, vierde lid, van de Wro, voor zover hier van belang, wordt het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan zes weken na de vaststelling bekendgemaakt, indien door het college een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen of indien de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, anders dan op grond van zienswijzen van het college.
Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, kan het college, indien aan de in het vierde lid bedoelde voorwaarden is voldaan, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het desbetreffende onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan aan de raad een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, geven, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld (hierna: reactieve aanwijzing). Ingevolge de vierde volzin vermeldt het college in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan hem toekomende bevoegdheden te beschermen.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, kan, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, het college aan de raad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
Het perceel Boslandweg 150
2.    Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad reactieve aanwijzingen gegeven met betrekking tot de bestemming "Maatschappelijk" voor een deel van het perceel Boslandweg 150 en met betrekking tot de woorden "met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "religie" vergroting tot maximaal 470 m2 is toegestaan" in artikel 11, lid 11.3, van de planregels.
2.1.    In het plan is aan het perceel Boslandweg 150 de bestemming "Maatschappelijk" toegekend, met de functieaanduiding "religie" en de maatvoeringsaanduiding "maximaal bebouwingspercentage terrein" van 7,5%. Het bouwvlak op het perceel is ongeveer 2570 m2 groot.
Ingevolge artikel 11, lid 11.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat op het bestemmingsvlak dat is voorzien van de code "religie" uitsluitend instellingen en voorzieningen met de functie religie zijn toegelaten.
Ingevolge lid 11.2, aanhef en onder b, mag het bebouwingspercentage per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven.
Ingevolge lid 11.3 kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2, onder b, voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan gebouwen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "religie" vergroting tot maximaal 470 m² is toegestaan.
De reactieve aanwijzing heeft betrekking op een deel van het perceel Boslandweg 150 naast de bestaande kerk, waarop de kerkenraad een nieuw kerkgebouw wil realiseren.
2.2.    Het college heeft aan de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel Boslandweg 150 ten grondslag gelegd dat het plan in zoverre voorziet in de vergroting van het bouwvlak van 200 m2 tot 470 m2, een vergroting van 135%. Omdat het perceel is gelegen buiten de bebouwingscontour van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie mag het bouwvlak van de kerk, een niet-agrarisch bedrijf, ingevolge artikel 4.7, eerste lid, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: de PRV) met ten hoogste 20% van de bestaande bebouwing worden uitgebreid. Het college acht de in het plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheid daarom in strijd met het provinciale belang.
2.3.    De kerkenraad en de raad voeren aan dat de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel Boslandweg 150 ten onrechte is gebaseerd op artikel 4.7 van de PRV, omdat dat artikel ziet op niet-agrarische bedrijven in het buitengebied en niet op de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". Zij stellen voorts dat het perceel in de PRV is aangewezen als "Landelijk gebied" en als "Stedelijk uitloopgebied extra aanvullende voorwaarden". Daarop is artikel 4.6 van de PRV van toepassing en aan de in die bepaling gestelde voorwaarden voldoet het plan.
De kerkenraad betoogt voorts dat verplaatsing van de kerk naar de door het college beoogde locatie zal leiden tot verkeersveiligheidsproblemen omdat tussen die locatie en de parkeerplaats een openbare weg loopt.
2.4.    In het verweerschrift heeft het college zich op het standpunt gesteld dat een kerk niet kan worden aangemerkt als niet-agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de PRV maar wel als een niet-agrarische functie in het buitengebied en dat artikel 4.6, derde lid, van de PRV niet van toepassing is omdat een kerkgebouw niet kan worden aangemerkt als stadsrandactiviteit als bedoeld in de PRV en het perceel Boslandweg 150 niet aansluit op het stedelijke gebied.
2.5.    Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, van de PRV wordt in deze regeling (mede) verstaan onder stadsrandactiviteiten: activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen. Tuincentra worden hier niet onder begrepen.
Ingevolge het bepaalde onder s, eerste volzin, wordt (mede) verstaan onder verstedelijking: nieuwe vestiging van niet-agrarische bedrijven en woningen, detailhandel, kantoren en voorzieningen.
Ingevolge artikel 4.1, derde lid, van de PRV bevat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Landelijk gebied" geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan.
Ingevolge het vierde lid is het in het derde lid bepaalde niet van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op en in overeenstemming zijn met artikel 4.6 (Stedelijk uitloopgebied).
Ingevolge artikel 4.6, derde lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Stedelijk uitloopgebied extra aanvullende voorwaarden" [LG 3 buiten de EHS] bestemmingen en regels bevatten die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangetast;
b. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
c. de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;
d. geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;
e. de kwaliteiten van natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.
Ingevolge artikel 4.7, eerste lid, kan een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Bestaande niet-agrarische bedrijven" bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat bestaande niet-agrarische bedrijven worden uitgebreid tot maximaal 20% van de bestaande bebouwing.
2.6.    Nu het college zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat artikel 4.7 van de PRV niet aan de reactieve aanwijzing ten grondslag kon worden gelegd, slaagt het betoog van de kerkenraad en de raad in zoverre. Het beroep van de kerkenraad is geheel, en het beroep van de raad is in zoverre, gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover het betreft de reactieve aanwijzingen met betrekking tot het toekennen van de bestemming "Maatschappelijk" aan een deel van het perceel Boslandweg 150 en met betrekking tot de woorden "met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "religie" vergroting tot maximaal 470 m2 is toegestaan" in artikel 11, lid 11.3, van de planregels, te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.    In het bestreden besluit staat dat het doel van de PRV is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau, waartoe de PRV bepalingen bevat die bij het opstellen van bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. Het college acht het geven van deze reactieve aanwijzing noodzakelijk om te voorkomen dat zich ontwikkelingen voordoen die in strijd komen met de provinciale belangen die de PRV beoogt te borgen. Gelet op de ligging van het onderhavige perceel, waarop de bestaande kerk reeds is gevestigd, en in aanmerking genomen dat aan de in artikel 4.6, derde lid, onder a t/m e opgenomen voorwaarden kan worden voldaan bestaat er evenwel geen grond voor het oordeel dat de met artikel 4.6 van de PRV te beschermen provinciale belangen door deze planregeling onvoldoende worden gewaarborgd en het geven van de reactieve aanwijzing noodzakelijk maken. Er is geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten. Gelet hierop behoeft hetgeen de kerkenraad overigens heeft aangevoerd geen bespreking.
Het perceel Stokweg 15b
4.    Bij het bestreden besluit heeft het college aan de raad een reactieve aanwijzing gegeven met betrekking tot de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" voor een deel van het perceel Stokweg 15b.
5.    In het plan is aan bedoeld deel van het perceel Stokweg 15b de bestemming "Recreatie Verblijfsrecreatie" toegekend, met de functieaanduiding "recreatiewoning".
Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
a. verblijfsrecreatieterreinen, waaronder begrepen reguliere kampeerterreinen (…);
(…)
c. ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning", recreatiewoning;
(…).
6.    Het college heeft aan de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel Stokweg 15b ten grondslag gelegd dat aan het perceel de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend zonder dat een "nee, tenzij"-toets heeft plaatsgevonden voor een nieuwe functie in een gebied dat tot de ecologische hoofdstructuur (hierna: de EHS) behoort. Het plan raakt in zoverre aan het provinciale beleid waar artikel 5.2 van de PRV betrekking op heeft. Het college acht het plan daarom in zoverre in strijd met het provinciale belang.
6.1.    Het college heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat het eerder goedkeuring heeft onthouden aan de bestemming "Recreatiewoning" voor het perceel Stokweg 15b en dat het beroep daartegen door de Afdeling in de uitspraak van 25 november 2009, zaak nr.
200807187/1/R1, ongegrond is verklaard, omdat ten onrechte geen toetsing aan het "nee, tenzij"-regime had plaatsgevonden. Nu in het bestemmingsplan Buitengebied 2010 wederom de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aan het perceel is toegekend zonder dat een "nee, tenzij"-toets heeft plaatsgevonden, dient het bestreden besluit in stand te worden gelaten, aldus het college.
7.    Ingevolge artikel 1, van de PRV wordt in deze regeling en de daarop berustende bepalingen (mede) verstaan onder:
(…)
g. ecologische hoofdstructuur: in het Streekplan vastgelegd samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden en de verbindingen daartussen met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;
h. groene contour: ecologische hoofdstructuur, de Natuurbeschermingswet-, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden;
(…).
Ingevolge artikel 5.2, eerste lid, bevat een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Groene contour" bestemmingen en regels die zijn gericht op de bescherming van de in het plangebied aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden. Dit bestemmingsplan bevat geen bestemmingen en regels die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied significant aantasten.
Ingevolge het tweede lid bevat de toelichting op een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid een beschrijving van de in het plangebied voorkomende wezenlijke kenmerken en waarden. Daarnaast bevat de toelichting, indien wordt voorzien in ruimtelijke ontwikkelingen, onderzoeksresultaten waaruit blijkt dat er geen sprake is van significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden door die ruimtelijke ontwikkelingen.
Ingevolge het derde lid kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, een bestemmingsplan voor een gebied dat is aangeduid als "Groene contour" bestemmingen en regels bevatten die ruimtelijke ontwikkelingen toestaan die leiden tot een significante aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
b. schade zoveel mogelijk wordt beperkt door mitigerende maatregelen;
c. als mitigerende maatregelen onvoldoende zijn, dan moet de resterende schade worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat moet worden voldaan aan de in de bepaling onder 1e tot en met 5e opgenomen voorwaarden.
8.    Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 18 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied, Partiële herziening omgeving Stokweg" en daarbij goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Recreatiewoning (Rw)" betreffende de recreatiewoning Stokweg 15b. In de uitspraak van 25 november 2009, zaak nr.
200807187/1/R1, heeft de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] daartegen ongegrond verklaard. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de planregeling voor het perceel Stokweg 15b in het licht van het provinciale beleid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betrokken beleid is het "nee, tenzij"- regime voor de EHS, dat inhoudt dat nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van de EHS niet zijn toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het plandeel met de bestemming "Recreatiewoning (Rw)" voor het perceel Stokweg 15b moet worden geacht te voorzien in nieuwvestiging van een recreatiewoning in de EHS en dat het op de weg van de raad, als planvaststeller, lag om op basis van onderzoek te onderbouwen dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant worden aangetast door nieuwvestiging van een recreatiewoning op het perceel.
8.1.    Het "nee, tenzij"-regime is thans vastgelegd in artikel 5.2 van de PRV. Vast staat dat de raad niet op basis van onderzoek heeft onderbouwd dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet significant worden aangetast door nieuwvestiging van een recreatiewoning op het perceel.
8.2.    Zoals hiervoor in 3 is overwogen bevat de PRV bepalingen die bij het opstellen van bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen om de provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te borgen.
De Afdeling ziet in de betogen die [appellant sub 2] en de raad nu aanvoeren en die ook reeds in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 25 november 2009 naar voren zijn gebracht, zoals de betogen dat de recreatiewoning in ieder geval sinds 1962 aanwezig is, dat in 1968 een gedoogbeschikking is verleend, dat de woning niet in slechte staat verkeert en permanent is gebruikt en dat het gebruik onder het overgangsrecht van het voorgaande plan mocht worden voortgezet, geen aanleiding om nu anders te oordelen over het standpunt van het college met betrekking tot de planregeling voor het perceel Stokweg 15b dan zij heeft gedaan in de uitspraak van 25 november 2009. In die betogen ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat provinciale belangen het geven van de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel Stokweg 15b met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
9.    De raad heeft aangevoerd dat niet zeker is of het "nee, tenzij"-regime op het perceel van toepassing is, omdat hij verwacht dat het perceel bij de herijking van de EHS buiten de EHS zal worden gehouden.
9.1.    Dit betoog faalt omdat, wat er van zij, het perceel ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en van het bestreden besluit deel uitmaakte van de EHS zodat het college zich, gelet op artikel 1 van de PRV, met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat het in artikel 5.2 van de PRV opgenomen "nee, tenzij"-regime van toepassing is.
10.    [appellant sub 2] en de raad betogen dat het college heeft miskend dat op 10 juni 2010 een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend voor de renovatie van de woning.
10.1.     Het betoog faalt. Vast staat dat bedoelde vergunning is verleend voor een gedeeltelijke verandering/vernieuwing met toepassing van het overgangsrecht. Nu een met toepassing van het overgangsrecht verleende vergunning niet noopt tot het als zodanig bestemmen van het bouwwerk waar de vergunning betrekking op heeft, heeft het college in deze omstandigheid geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het geven van de reactieve aanwijzing.
11.    [appellant sub 2] en de raad betogen dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat ten aanzien van het naastliggende perceel Stokweg 15a geen reactieve aanwijzing is gegeven.
11.1.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat hij ervan af heeft gezien om een reactieve aanwijzing te geven met betrekking tot het perceel Stokweg 15a, omdat voor dat perceel in het verleden een reguliere vergunning is verleend voor het oprichten van een recreatiewoning. De Afdeling stelt vast dat op de percelen Stokweg 15a en Stokweg 15b in zoverre geen sprake is van een in juridisch opzicht gelijke situatie. Het betoog van [appellant sub 2] en de raad vormt geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
12.    [appellant sub 2] en de raad betogen dat het niet wenselijk is om de recreatiewoning voor de tweede maal onder het overgangsrecht te brengen omdat - mede gelet op de renovatie van de woning die recent heeft plaatsgevonden - niet te verwachten is dat het gebruik van de woning binnen de planperiode zal worden beëindigd.
12.1.    De Afdeling maakt uit dit betoog op dat [appellant sub 2] en de raad ervan uitgaan dat de recreatiewoning, indien de reactieve aanwijzing in rechte stand houdt, onder het algemene overgangsrecht dient te worden gebracht. Dat volgt echter niet uit de aanwijzing. De raad kan bij een nieuw vast te stellen planregeling voor het perceel immers - indien er van moet worden uitgegaan dat het als zodanig bestemmen van de recreatiewoning de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantast - ook de mogelijkheid bezien om een uitsterfregeling of persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen.
13.    In hetgeen [appellant sub 2] en de raad hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat provinciale belangen het geven van de reactieve aanwijzing met betrekking tot het perceel Stokweg 15b met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat dit onderdeel betreft, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is geheel en het beroep van de raad is in zoverre ongegrond.
14.    Het college dient ten aanzien van de kerkenraad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van door de raad gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van de kerkenraad van de Oud Gereformeerde Gemeente te Rhenen geheel, en het beroep van de raad van de gemeente Rhenen gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 25 oktober 2011, kenmerk 809C9398, voor zover daarbij reactieve aanwijzingen zijn gegeven met betrekking tot de bestemming "Maatschappelijk" voor een deel van het perceel Boslandweg 150 en met betrekking tot de woorden "met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "religie" vergroting tot maximaal 470 m2 is toegestaan" in artikel 11, lid 11.3, van de planregels;
III.    verklaart het beroep van de raad van de gemeente Rhenen voor het overige en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] geheel ongegrond;
IV.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de kerkenraad van de Oud Gereformeerde Gemeente te Rhenen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor kerkenraad van de Oud Gereformeerde Gemeente te Rhenen en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de raad van de gemeente Rhenen vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Mathot
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
413.