ECLI:NL:RVS:2013:BZ4008

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201204691/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 2e Asselijnstraat, Dichterswijk en omgevingsvergunning voor sloop en velling van bomen

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk" dat op 8 maart 2012 door de raad van de gemeente Utrecht is vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 23 maart 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een betonwand, het vellen van 21 bomen en het bouwen van een brug over de Kruisvaart. Appellant, wonend te Utrecht, heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelt dat appellant geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het slopen van de betonwand en het vellen van de bomen, omdat deze handelingen reeds zijn uitgevoerd. De Afdeling heeft het beroep van appellant tegen het bestemmingsplan gegrond verklaard, omdat de raad de aanvullende zienswijze van appellant ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Dit besluit is vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand, met uitzondering van een specifieke bepaling in de planregels. De Afdeling heeft ook de omgevingsvergunning voor de brug vernietigd, omdat deze afhankelijk was van het bestemmingsplan. De proceskosten zijn toegewezen aan appellant.

Uitspraak

201204691/1/R2.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk" vastgesteld.
Het college heeft ingevolge artikel 3.31, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bij besluit van 23 maart 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van een betonwand, het vellen van 21 bomen en het bouwen van een brug over de Kruisvaart.
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college de Havenatlas gewijzigd en daarbij de ligplaats aan de [locatie a] laten vervallen en de ligplaats aan de [locatie b] toegevoegd.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het college de vergunning die was verleend aan [appellant] voor het innemen van een ligplaats in de Kruisvaart met een woonboot aan de [locatie a] ingetrokken.
Het college heeft door middel van twee besluiten een 30 km-zone alsmede een verplicht fiets/bromfietspad in twee richtingen ingesteld voor de 2e Asselijnstraat.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer en drs. I.E. Vliegenberg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Ingetrokken beroepsgronden
1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden inzake de terinzagelegging van de bouwtekeningen van de nieuwe brug over de Kruisvaart, het advies van de welstandscommissie over deze brug en de opgave van de bouwkosten van de brug ingetrokken.
Het ingestelde beroep tegen de omgevingsvergunning die door het college is verleend voor het bouwen van een brug over de Kruisvaart heeft [appellant] niet ingetrokken. Hiertoe voert hij aan dat zijn beroepsgronden tegen het bestemmingsplan dienen te leiden tot vernietiging van dat besluit, waardoor het plan ten onrechte als toetsingskader is gehanteerd voor de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de brug.
Bevoegdheid
2. Met betrekking tot het ingestelde beroep door [appellant], voor zover dat is gericht tegen het besluit tot wijziging van de Havenatlas, het besluit tot intrekking van zijn vergunning voor het innemen van een ligplaats aan de [locatie a] en tegen de twee verkeersbesluiten die zien op de 2e Asselijnstraat, overweegt de Afdeling als volgt.
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de raad de "Verordening over het coördineren van besluiten 2009" vastgesteld, waarmee toepassing is gegeven aan artikel 3.30, eerste lid, van de Wro). Anders dan [appellant] betoogt is ten aanzien van deze vier besluiten geen toepassing gegeven aan de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, in samenhang met artikel 3.31, eerste lid van de Wro. Hierbij is van belang dat blijkens de besluitenlijst van het college van 20 september 2011 is besloten om de door de raad vastgestelde coördinatieverordening uitsluitend toe te passen voor het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor het vellen van 21 bomen, voor het slopen van een betonwand en voor het bouwen van een brug alsmede voor het besluit tot terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Uit de bewoordingen van de publicaties van het ontwerpbestemmingplan en het vastgestelde plan blijkt naar het oordeel van de Afdeling evenmin dat ten aanzien van de bewuste vier besluiten de coördinatieregeling is toegepast.
Gezien het voorgaande is ten aanzien van deze vier besluiten geen toepassing gegeven aan de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, in samenhang met artikel 3.31, eerste lid, van de Wro.
Procedurele aspecten
3. [appellant] betoogt dat zijn aanvullende zienswijze door de raad ten onrechte buiten beschouwing is gelaten bij de vaststelling van het plan. Hiertoe voert hij aan dat deze aanvulling van zijn tijdig ingediende zienswijze slechts twee dagen na het verstrijken van de termijn is ingediend en dat deze aanvulling bovendien uitsluitend ziet op aspecten van de bestreden besluiten waartegen zijn zienswijze eveneens is gericht.
3.1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is geëindigd op 16 november 2011. [appellant] heeft zijn zienswijze binnen deze termijn naar voren gebracht. Zijn aanvullende zienswijze van 18 november 2011 is niet binnen de daarvoor geldende termijn van artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend. De aanvullende zienswijze ziet op dezelfde plandelen die [appellant] in zijn tijdig naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden en kan derhalve als een nadere motivering daarvan worden aangemerkt. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat een zienswijze na afloop van de termijn nader wordt gemotiveerd. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt voor de situatie dat het bestuursorgaan de aanvulling, gelet op de datum van indiening, in redelijkheid niet meer behoeft mee te nemen in de besluitvorming. Gelet op de datum van de indiening van de aanvullende zienswijze door [appellant] is hiervan in dit geval geen sprake.
Derhalve is de Afdeling van oordeel dat de raad de aanvullende zienswijze van [appellant] ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
3.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk" in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
3.3. Nu de raad in het verweerschrift is ingegaan op de punten die in de aanvullende zienswijze door [appellant] zijn aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk" in stand kunnen blijven.
Planbeschrijving
4. Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid om een nieuwe ontsluitingsweg - met inbegrip van een brug over de Kruisvaart - aan te leggen tussen de Croeselaan en de Mineurslaan. De beoogde weg zal evenwijdig aan en ten noorden van de bestaande Asselijnstraat worden aangelegd en zal dienen ter ontsluiting van de percelen aan de Mineurslaan.
Bestemmingsplan
Milieueffectrapportage
5. [appellant] betoogt dat ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is gemaakt ten behoeve van het plan. Hiertoe voert hij aan dat het voorliggende plan valt onder categorie D.11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.). Daarnaast maakt de aanleg van de 2e Asselijnstraat volgens hem onderdeel uit van de integrale herontwikkeling van het stationsgebied van Utrecht en in dat geval zou een milieueffectrapportage noodzakelijk zijn geweest.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de ontsluitingsweg waarin het plan voorziet niet valt onder onderdeel D, categorie 11.2, van de Bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. en derhalve geen MER behoefde te worden gemaakt voor het plan. Voorts stelt de raad dat de 2e Asselijnstraat buiten de integrale herontwikkeling van het stationsgebied van Utrecht valt en verwijst daarbij naar de kaart die hoort bij het 'Structuurplan Stationsgebied Utrecht', waaruit blijkt de 2e Asselijnstraat buiten het gebied van het Structuurplan valt.
5.2. Ten aanzien van de gestelde m.e.r.-(beoordelings)plicht overweegt de Afdeling dat onderdeel D, categorie 11.2, van het Besluit m.e.r. ziet op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, maar slechts voor zover het gaat om gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat dan wel betrekking heeft op een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het voorliggende plan maakt de realisering van twee groenstroken en de aanleg van een ontsluitingsweg van ongeveer 250 meter lang met een naastgelegen fiets- en voetpad en een brug mogelijk. Nu het plan op zichzelf de activiteiten die worden genoemd in onderdeel D, categorie 11.2, van het Besluit m.e.r. niet mogelijk maakt, volgt de Afdeling [appellant] dan ook niet in zijn betoog dat hieruit een m.e.r.-(beoordelings)plicht voortvloeit.
5.3. Voor zover [appellant] aanvoert dat de m.e.r.-(beoordelings)plicht voortvloeit uit de omstandigheid dat de 2e Asselijnstraat onderdeel uitmaakt van de integrale herontwikkeling van het stationsgebied, overweegt de Afdeling dat de blijkens de kaart die hoort bij de Structuurvisie de 2e Asselijnstraat buiten de op deze kaart met een gestippelde rode lijn aangegeven plangrens ligt. Anders dan [appellant] betoogt, maakt blijkens deze kaart de 2e Asselijnstraat derhalve geen onderdeel uit van het gebied dat in de Structuurvisie is aangemerkt als onderdeel van de herontwikkeling van het stationsgebied. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
Voorts betreffen het voorliggende plan en de herontwikkeling van het stationsgebied geen afzonderlijke fasen van dezelfde activiteit. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zodanige planologische samenhang tussen het voorliggende plan en de ontwikkelingen die zijn voorzien in het stationsgebied van Utrecht, dat deze in het kader van de m.e.r.-plicht of de m.e.r.-beoordelingsplicht als één activiteit hadden moeten worden aangemerkt door de raad. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, gezien hetgeen hierna wordt overwogen onder 6.2, de nieuwe ontsluitingsweg niet als ontsluitingsroute voor busverkeer van het toekomstige en tijdelijke busstation - dat wel in het stationsgebied is gelegen - mag worden gebruikt. Voorts zal de nieuwe weg als ontsluitingsroute voor het kantoorgebouw van PostNL fungeren, dat ook niet is aangemerkt als een onderdeel van het stationsgebied.
Amendement
6. [appellant] voert aan dat artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels in strijd is met het aangenomen amendement in de raadsvergadering dat ertoe strekt de beoogde ontsluitingsweg niet te laten gebruiken door busverkeer.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het aangenomen amendement ten opzichte van het ontwerpplan artikel 4, lid 4.3, aan de planregels is toegevoegd, waaruit volgt dat het gebruik van de 2e Asselijnstraat als - tijdelijke - busbaan niet is toegestaan. Volgens de raad is artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels overbodig geworden door het aangenomen amendement. In het verweerschrift verzoekt de raad dan ook om het beroep van [appellant] in zoverre gegrond te verklaren.
6.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.3, van de planregels is het verboden de gronden met de bestemming "Verkeer" te gebruiken voor busverkeer. Deze bepaling is door het aangenomen amendement toegevoegd aan de planregels. Het bepaalde in artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels bevat een specifieke gebruiksregel die de mogelijkheid biedt om de nieuwe weg te gebruiken als tijdelijke ontsluiting voor busverkeer.
Nu de raad wat betreft de noodzaak van het bepaalde in artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels zich op een ander standpunt stelt en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk", voor zover dat ziet op artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Ruimtelijke visie
7. [appellant] betoogt dat de aanleg van de 2e Asselijnstraat in strijd is met de gemeentelijke "Ruimtelijke visie Kruisvaartkwartier", aangezien daarin expliciet is vermeld dat nieuwe ontsluitingswegen op het deel van de Croeselaan ten zuiden van de Van Zijstweg zijn uitgesloten. De toekomstige oost-west verbindingswegen zijn volgens [appellant] blijkens de kaart op bladzijde 15 van de Ruimtelijke visie ongeveer 150 meter noordelijker gesitueerd dan de nu beoogde 2e Asselijnstraat. De afwijking van de Ruimtelijke visie is volgens [appellant] enkel ingegeven door de omstandigheid dat de raad zich contractueel heeft verplicht dat de toekomstige verlengde Van Zijstweg uitsluitend als busbaan mag worden gebruikt en hierdoor nog een ontsluitingsweg - de 2e Asselijnstraat - nodig is. Ten onrechte is het plan niet gebaseerd op een ruimtelijke afweging, aldus [appellant].
7.1. Met betrekking tot de gestelde strijd met de Ruimtelijke visie overweegt de Afdeling dat [appellant] op zichzelf terecht betoogt dat daarin is vermeld dat nieuwe ontsluitingen voor autoverkeer op het deel van de Croeselaan ten zuiden van de Van Zijstweg zijn uitgesloten en dat blijkens afbeelding 15 op bladzijde 31 van de Ruimtelijke visie geen nieuwe verbindingsweg op de thans beoogde locatie van de 2e Asselijnstraat is voorzien. Daarentegen is op bladzijde 41 van de Ruimtelijke visie vermeld dat het denkbaar is dat onder andere ten behoeve van de aanleg van bruggen enkele woonboten naar alternatieve plekken in de Kruisvaart dienen te worden verplaatst. Bij de toekomstige verbindingswegen die op afbeelding 15 zijn aangegeven is in de toelichtende tekst vermeld dat de aangegeven verbindingswegen als optioneel dienen te worden beschouwd, omdat de realisatie van deze verbindingswegen onder meer afhankelijk is van de nadere uitwerking van de private ontwikkelingsplannen en van de ruimtelijke inpasbaarheid.
7.2. Ter zitting is namens de raad toegelicht dat geen sprake is van een nieuwe ontsluitingsweg voor autoverkeer, nu het voorliggende plan weliswaar een nieuwe weg mogelijk maakt maar deze dient ter vervanging van de bestaande ontsluitingsweg van het PostNL-kantoorgebouw die komt te vervallen. Daarnaast is volgens de raad geen sprake van een verbindingsweg, omdat met de nieuwe weg geen verkeersroute voor doorgaand autoverkeer ontstaat. Tevens heeft de raad toegelicht dat voor de thans voorliggende ontsluitingsroute is gekozen, omdat voor de verkeersafwikkeling geen gebruik kan worden gemaakt van de verlengde Van Zijstweg (thans: de Valeriusbaan). Die weg is uitsluitend bestemd voor busverkeer, omdat vanwege de bedrijfsveiligheid van het Rabobank-terrein op die weg geen ander autoverkeer wordt toegestaan.
Nu door de realisering van een tijdelijk busstation aan de Mineurslaan de huidige ontsluitingsroute voor het kantoorgebouw van PostNL aan de Mineurslaan nr. 20 komt te vervallen en de verlengde Van Zijstweg niet door autoverkeer zal mogen worden gebruikt, is het mogelijk maken van de aanleg van de 2e Asselijnstraat in het plan naar het oordeel van de Afdeling ingegeven door ruimtelijke motieven.
7.3. Naar het oordeel van de Afdeling is in de Ruimtelijke visie - die dateert uit 2003 - rekening gehouden met de mogelijkheid dat bij toekomstige ontwikkelingen van de meest gewenste locaties voor verbindingswegen zou moeten kunnen worden afgeweken en kan in zoverre aan de door [appellant] aangehaalde passage geen doorslaggevende betekenis worden gehecht. Bovendien is de raad weliswaar in beginsel aan dit eigen ruimtelijke beleid bij de vaststelling van een bestemmingsplan gebonden, maar kan hij bij de afweging van de betrokken belangen daarvan gemotiveerd afwijken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, gelet op de betrokken belangen, in dit geval niet in redelijkheid van de Ruimtelijke visie op dit punt heeft kunnen afwijken.
Bodemkwaliteit en watertoets
8. [appellant] voert aan dat ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) de plantoelichting een paragraaf over de bodemkwaliteit dient te bevatten. Volgens hem moet daarin inzichtelijk worden gemaakt dat de eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico vormt en dat de bodemkwaliteit niet zal verslechteren door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Volgens hem voldoet de plantoelichting hier niet aan, omdat uit het rapport 'Vooronderzoek 2e Asselijnstraat te Utrecht' van 14 september 2011, dat is opgesteld door Tauw B.V. (hierna: het Tauw-rapport), blijkt dat in het plangebied sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Tevens wordt met het oog op de uitvoerbaarheid in de plantoelichting ten onrechte geen inzicht geboden in de saneringskosten aangezien het een algemeen bekend feit is dat die kosten enorm kunnen zijn, aldus [appellant].
Daarnaast betoogt [appellant] dat ten onrechte slechts een samenvatting van de verrichte watertoets als bijlage bij het plan is gevoegd, omdat daaruit niet blijkt welke gegevens zijn gebruikt en wat de resultaten van de watertoets zijn. Voorts wijst hij erop dat de verrichte watertoets niet klopt, omdat in de samenvatting is vermeld dat de oppervlakte aan verhardingen afneemt, terwijl in de aangevraagde omgevingsvergunning is vermeld dat de oppervlakte aan verhardingen juist toeneemt. Bovendien blijkt volgens [appellant] uit de plantoelichting noch uit andere stukken dat het waterschap akkoord is met de verrichte watertoets.
8.1. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b en onder f, van het Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding en de inzichten in de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
8.2. De aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan met de daarin opgenomen bestemmingen niet had kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
8.3. Anders dan [appellant] betoogt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de plan is vastgesteld in strijd is met artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b en onder f, van het Bro. Hierbij is van belang dat in de plantoelichting een beschrijving is gegeven van de gevolgen voor de waterhuishouding en de aanwezige bodemverontreiniging. Dat deze beschrijving volgens [appellant] niet juist is, maakt dat niet anders.
8.4. Voor zover [appellant] betoogt dat uit het Tauw-rapport zou volgen dat in het gehele plangebied ernstige bodemverontreiniging aanwezig is, mist dit betoog feitelijke grondslag. Hierbij betrekt de Afdeling dat in tabel 2.6 van het Tauw-rapport weliswaar is vermeld dat alle bekende bodemverontreinigingen ernstig zijn, maar dat deze tabel niet uitsluitend betrekking heeft op gronden in het plangebied maar ook op bekende verontreinigingen in de grond van aangrenzende percelen. In het Tauw-rapport wordt dan ook geconcludeerd dat sprake is van uiteenlopende bodemverontreinigingen in het plangebied en 50 meter daaromheen.
Voorts is niet gebleken dat ten behoeve van de in het plan voorziene nieuwe ontsluitingsweg werkzaamheden zullen plaatsvinden waarbij tot onder de grondwaterstand zal worden moeten ontgraven. Gelet hierop heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het plan tot een verslechtering van de huidige bodemkwaliteit zal leiden.
8.5. In de plantoelichting is ingegaan op de bodemkwaliteit ter plaatse, waarbij ook aandacht is besteed aan de uitgevoerde onderzoeken en eerder verrichte saneringen in het gebied. [appellant] heeft zijn betoog met betrekking tot de beweerdelijke mogelijke hoge saneringskosten niet nader onderbouwd, terwijl voor de desbetreffende gronden reeds saneringsplannen zijn opgesteld en de raad zich op het standpunt stelt dat geen verdere sanering van de bodem noodzakelijk is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om de raad niet te volgen in het standpunt dat de kwaliteit van de bodemgesteldheid niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
8.6. Wat betreft de waterhuishouding is in paragraaf 5.8 van de plantoelichting vermeld dat het plan geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding heeft en dat het afstromende hemelwater van de nieuwe ontsluitingsweg niet zal worden geloosd op het oppervlaktewater, maar zal worden afgevoerd door middel van het bestaande rioolstelsel. Verder is in de genoemde paragraaf van de plantoelichting vermeld dat met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (hierna: het waterschap) overleg heeft plaatsgevonden en dat het waterschap na het verstrekken van aanvullende informatie akkoord is met de verrichte watertoets.
Anders dan [appellant] betoogt, blijkt uit de plantoelichting derhalve dat het waterschap akkoord is met het voorliggende plan en daarmee heeft ingestemd. Ter staving hiervan hoeft geen afzonderlijke verklaring van het waterschap te worden overgelegd. Ter zitting heeft de raad ook bevestigd dat het verplichte overleg met het waterschap heeft plaatsgevonden en het waterschap akkoord is met het plan. Wat betreft de stelling dat het verharde oppervlak toeneemt in plaats van afneemt en de waterparagraaf daarom niet klopt, overweegt de Afdeling dat door [appellant] niet is weersproken dat de gronden waarop de nieuwe ontsluitingsweg is voorzien in de huidige situatie reeds zijn verhard met betonplaten. Daarbij wijst de Afdeling erop dat de oppervlakte die is vermeld in de verleende omgevingsvergunning ziet op de bouw van de brug en geen betrekking heeft op de toename van het verharde oppervlak als gevolg van de aanleg van de nieuwe weg.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de totale oppervlakte aan verhardingen als gevolg van het plan zal toenemen en de waterparagraaf in de plantoelichting in zoverre op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd.
Geluidhinder
9. [appellant] betoogt dat de planregels weliswaar voorzien in de mogelijkheid om een geluidscherm van 3 meter hoog en 165 meter lang op te richten en de beoogde ontsluitingsweg van zogenoemd 'stil asfalt' te voorzien, maar dat dit ten onrechte niet als verplichting is opgenomen. Tevens leidt het plan tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en is derhalve geen acceptabel woon- en leefklimaat voor omwonenden gewaarborgd.
9.1. Met betrekking tot deze beroepsgronden overweegt de Afdeling dat het bouwen van een geluidscherm en het aanbrengen van stil asfalt' blijkens de plantoelichting en het rapport 'Akoestisch onderzoek tweede Asselijnstraat Utrecht', opgesteld door Arcadis Nederland B.V., van 31 augustus 2011 (hierna: het Arcadis-rapport) uitsluitend noodzakelijk zouden zijn in het geval dat de 2e Asselijnstraat als tijdelijke ontsluitingsroute voor busverkeer zou worden gebruikt. Ook is in het Arcadis-rapport vermeld dat uitsluitend als gevolg van het tijdelijke busverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zou worden overschreden. Ten aanzien van dit laatste merkt de Afdeling overigens op dat het college een verkeersbesluit heeft genomen, waarbij voor de 2e Asselijnstraat een 30 km-zone is ingesteld. Hierdoor geldt ingevolge artikel 74, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wgh niet voor de geluidsbelasting vanwege de onderhavige ontsluitingsweg.
Gezien het overwogene onder 6.2 zal echter geen sprake zijn van (tijdelijk) busverkeer op de 2e Asselijnstraat en kunnen deze beroepsgronden reeds hierom geen doel treffen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze voorzieningen ten onrechte niet als een voorwaardelijke verplichting in de planregels zijn opgenomen.
10. Daarnaast voert [appellant] aan dat onduidelijk is waar de gemeentelijke verkeersgegevens op zijn gebaseerd, welke berekeningen daarmee zijn gemaakt en welke factoren daarbij zijn betrokken. [appellant] wijst erop dat door PostNL plannen zijn ontwikkeld om medewerkers van andere locaties te herhuisvesten op de locatie aan de Mineurslaan alsmede dat geen rekening is gehouden met de voorgenomen bouw van ongeveer 500 woningen in het Kruisvaartkwartier op percelen nabij het kantoorgebouw van PostNL. Deze beide ontwikkelingen zullen volgens [appellant] leiden tot een toename van het verkeer op de 2e Asselijnstraat, waarmee geen rekening is gehouden bij de gemaakte geluidberekeningen.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op gemeentelijke verkeersgegevens. Ter zitting is namens de raad toegelicht dat het aantal verwachte verkeersbewegingen zoals opgenomen in paragraaf 3.3 is gebaseerd op de bestaande 75 parkeerplaatsen bij het PostNL-kantoorgebouw en op het gegeven dat die parkeerplaatsen meerdere keren per dag door bezoekers worden gebruikt. Tevens is het normale verkeer in de ochtend- en avondperiode bij het aantal verwachte verkeersbewegingen betrokken. Verder is geen rekening gehouden met een eventuele uitbreiding van het PostNL-kantoorgebouw aan de Mineurslaan door herhuisvesting van medewerkers en de eventuele woningbouw in dit deel van het Kruisvaartkwartier, aldus de raad.
10.2. Ten aanzien van de gebruikte verkeersgegevens die zijn vermeld in paragraaf 3.3 van het Arcadis-rapport, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de daarin vermelde verkeersgegevens zijn gebaseerd op onjuiste aannames. Voorts worden in paragraaf 3.4 en paragraaf 3.5 van het Arcadis-rapport de overige uitgangspunten en de gehanteerde rekenmethode beschreven, waarvan de uitkomsten met het rekenmodel Geomilieu zijn opgenomen in bijlage 1 van het Arcadis-rapport. Nu door [appellant] niet is onderbouwd in welk opzicht deze overige uitgangspunten en gegevens onduidelijk zouden zijn, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de bevindingen in het Arcadis-rapport te twijfelen.
Wat betreft de gestelde onderschatting van het aantal verwachte verkeersbewegingen op de beoogde ontsluitingsweg als gevolg van een mogelijke herhuisvesting van medewerkers in het kantoorgebouw van PostNL en de mogelijke woningbouwplannen in dit deel van het Kruisvaartkwartier - waarvoor nog geen ontwerpplan ter inzage is gelegd - overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat deze voornemens zodanig concreet zijn dat de raad bij de vaststelling van het plan daarmee rekening had moeten houden. Overigens kan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de verkeerstoename op de 2e Asselijnstraat als gevolg van de eventuele bouw van die nieuwe woningen aan de orde worden gesteld in de procedure van dat toekomstige bestemmingsplan.
11. [appellant] voert aan dat de betonwand die aan de overzijde van de Kruisvaart staat - en die thans deels is gesloopt - een afschermende werking heeft voor geluid dat is afkomstig van de naastgelegen sporen van Utrecht Centraal. Omdat naar deze toename van de geluidsbelasting geen akoestisch onderzoek is verricht, stelt de raad zich volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden is gewaarborgd.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende betonwand destijds is gebouwd als geluidwerende voorziening voor een expeditie van TNT Post - die thans niet meer op die locatie aanwezig is - en niet is gebouwd ter vermindering van de geluidsbelasting vanwege het spoor. Ten behoeve van het plan is na overleg met de akoestisch deskundige afgezien van onderzoek naar de toename van de geluidsbelasting als gevolg van het gedeeltelijk slopen van de betonwand, omdat gezien de afstand van 200 tot 300 meter tot het spoor volgens de raad op voorhand vaststaat dat geen geluidhinder voor omwonenden zal optreden. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat uit het akoestisch onderzoek dat is gedaan in het kader van het 'Tracébesluit sporen in Utrecht 2012' blijkt dat bij instandhouding van de gehele betonwand de geluidsbelasting vanwege het spoor 43 dB(A) bedraagt en dat bij volledige sloop van de betonwand de geluidsbelasting zou toenemen tot 55 dB(A) ter plaatse van de woonboten in de Kruisvaart.
11.2. Met welk doel de bewuste betonwand destijds is gebouwd kan in onderhavig geval in het midden worden gelaten, nu namens de raad ter zitting is bevestigd dat de betonwand door zijn ligging tussen de Kruisvaart en het spoor feitelijk een geluidwerende functie heeft voor de geluidsbelasting vanwege het naastgelegen spoor op de nabijgelegen woonboten en woningen.
Daargelaten dat ten tijde van de vaststelling van het plan de ligplaats van de woonboot van [appellant] niet als een geluidsgevoelig terrein als bedoeld in artikel 1 van de Wgh was aangemerkt en dat de Wgh niet van toepassing is op bestaande woningen en ligplaatsen voor woonboten, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de sloop van een deel van de bewuste betonwand leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidsbelasting voor omwonenden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan slechts de sloop van een deel van de desbetreffende betonwand mogelijk maakt en deze betonwand hierdoor zijn geluidwerende functie grotendeels zal behouden. Dit wordt ook bevestigd door het akoestisch onderzoek dat is verricht voor het eerdergenoemde tracébesluit, waarin de berekende geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 106d van de Wgh niet overschrijdt.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het verrichten van afzonderlijk onderzoek in het kader van het voorliggende plan naar de akoestische effecten van de gedeeltelijke sloop van de bewuste betonwand.
Luchtkwaliteit
12. [appellant] betoogt dat in berekeningen van de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening is gehouden met de verwachte toename van het aantal medewerkers van PostNL in het kantoorgebouw aan de Mineurslaan. Voorts wordt er volgens hem in de berekeningen ten onrechte van uitgegaan dat in 2020 de verkeersintensiteiten zullen zijn gedaald ten opzichte van 2015, aangezien het instellen van de daarvoor benodigde verkeersmaatregel niet zeker is en in de plantoelichting is vermeld dat in het algemeen in de toekomst de verkeersintensiteiten toenemen.
12.1. Ten aanzien van de eventuele herhuisvesting van medewerkers van PostNL is onder 10.2 reeds overwogen dat niet is gebleken dat dit voornemen zodanig concreet is dat de raad bij de vaststelling van het plan daarmee rekening had moeten houden.
In tabel 3 op bladzijde 7 van het rapport 'Luchtonderzoek tweede Asselijnstraat en Croesestraat', opgesteld door Arcadis Nederland B.V., van 9 september 2011 wordt voor het jaar 2022 ten opzichte van het jaar 2015 uitgegaan van verkeersintensiteiten die bijna de helft lager zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding om vanwege de verwachte daling van het aantal verkeersbewegingen in 2020 ten opzichte van 2015 het onderzoek naar de luchtkwaliteit onjuist te achten. Hierbij betrekt de Afdeling dat er door de raad op is gewezen dat als gevolg van het aanbrengen een 'knip' ter hoogte van het Jaarbeursplein na 2015 geen doorgaand verkeer meer mogelijk zal zijn op de Croeselaan, in die zin dat een afslagverbod zal worden ingesteld op de Graadt van Roggenweg richting de Croeselaan. Dat ter uitvoering van dit onderdeel van het Structuurplan nog een verkeersbesluit dient te worden genomen, geeft geen grond voor het oordeel dat ten gevolge van het plan niet zal worden voldaan aan de luchtkwaliteitseisen in de omgeving.
Hierbij betrekt de Afdeling dat het realiseren van de bewuste verkeersknip na 2015 niet noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke grenswaarden. In het eerdergenoemde onderzoek door Arcadis naar de luchtkwaliteit is vermeld dat in 2015 - als de verkeersknip nog niet tot stand is gekomen - de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) op de verschillende wegvakken van de Croeselaan en de 2e Asselijnstraat varieert van 20,1 tot 33,7 microgram per m3 lucht. Deze waarden blijven daarmee ruim onder de grenswaarde van 40 microgram per m3 lucht als jaargemiddelde concentratie voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Ook de overige maximale grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) worden in 2015 niet overschreden volgens het luchtkwaliteitsrapport van Arcadis.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de relatief beperkte toename van verkeer als gevolg van het plan tezamen met de autonome verkeersgroei na 2015 wel tot een overschrijding van deze grenswaarden zou leiden als de beoogde toekomstige verkeersmaatregel op de Graadt van Roggenweg niet dan wel niet tijdig gerealiseerd zou worden.
12.2. Voorts overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat in de plantoelichting in algemene zin is opgemerkt dat in de toekomst de verkeersintensiteiten toenemen geen reden geeft voor een andersluidend oordeel, nu voor deze specifieke ruimtelijke ontwikkeling inzichtelijk is gemaakt dat van een toename van verkeer rondom het plangebied geen sprake zal zijn.
Flora- en fauna
13. [appellant] betoogt dat door de raad niet inzichtelijk is gemaakt hoe de schadelijke effecten van het plan voor de aanwezige vleermuizen in de omgeving zullen worden verminderd. Dat maatregelen worden genomen ter voorkoming van lichtverstoring is volgens hem onvoldoende. Daarbij stelt [appellant] dat reeds is overgegaan tot uitvoerende werkzaamheden voor het plan zonder dat maatregelen zijn getroffen, wat een overtreding van het verbod van artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) betekent.
13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op basis van het verrichte ecologische onderzoek is geconcludeerd dat, voor zover een ontheffing nodig zou zijn, geen redenen bestaan om aan te nemen dat die Ffw-ontheffing niet zou kunnen worden verleend. Daarbij wijst de raad erop dat aan de verleende omgevingsvergunning voorschriften zijn verbonden, waardoor bouw- en sloopwerkzaamheden alleen tussen 07:00 uur en 19:00 uur mogen worden uitgevoerd. Dit betekent dat negatieve effecten op vleermuizen door de tijdelijke extra verlichting kunnen worden uitgesloten en dat geen ontheffing van de Ffw is vereist, aldus de raad.
13.2. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
De vraag of voor de uitvoering van het voorliggende plan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, dient echter te worden beantwoord in de procedure op grond van de Ffw. Het voorgaande doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
13.3. In het rapport 'Quickscan projectgebied 2e Asselijnstraat, Utrecht', opgesteld door Tauw B.V., van 15 december 2010 is vermeld dat - bij gebrek aan gebouwen en geschikte bomen met holle ruimtes - geen verblijfplaatsen van vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn, hetgeen door [appellant] ook niet is weersproken. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het onderhavige plan de ecologische functionaliteit van eventuele buiten het plangebied gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen van vleermuissoorten zodanig zullen worden verstoord, dat zij deze plaatsen om die reden zullen verlaten.
Met betrekking tot vleermuizen wordt in het rapport geconcludeerd dat negatieve effecten van het plan kunnen worden uitgesloten, indien het gebruik van verlichting in de avonduren, zowel bij de aanleg- als de gebruiksfase wordt beperkt. Dat deze voorgestelde maatregel onvoldoende zou zijn om negatieve effecten van de bouwwerkzaamheden te voorkomen heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Overigens zijn in de verleende omgevingsvergunning voorschriften opgenomen inhoudende dat de bouw- en sloopwerkzaamheden tussen 07:00 uur en 19:00 uur dienen te worden uitgevoerd.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Financiële uitvoerbaarheid
14. Voor zover [appellant] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk is gemaakt, omdat geen duidelijkheid bestaat over de verdeling van de kosten van het realiseren van een tijdelijk geluidscherm en de planschaderisicoanalyse niet klopt, overweegt de Afdeling dat het geluidscherm alleen benodigd is indien busverkeer tijdelijk gebruik zou maken van de 2e Asselijnstraat en dat de opgestelde planschaderisicoanalyse eveneens uitsluitend betrekking heeft op die verkeerssituatie. Gelet op hetgeen is overwogen onder 6.2, mist dit betoog feitelijke grondslag.
15. Verder voert [appellant] aan dat niet bekend is welke kosten zijn gemoeid met de aanleg van de 2e Asselijnstraat en de nieuwe brug over de Kruisvaart. Dat in de plantoelichting is vermeld dat afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de kosten maakt volgens hem nog niet dat het plan financieel uitvoerbaar is, want daarvoor dient duidelijkheid te bestaan over de verhouding tussen de afgesproken bedragen en de gevolgen indien één van de partijen niet meer kan of wil bijdragen.
15.1. In de plantoelichting is vermeld dat de kosten voor de aanleg van de 2e Asselijnstraat en de nieuwe brug over de Kruisvaart voor het ene deel voor rekening van de grondexploitatie van het stationsgebied komen en voor het andere deel worden gefinancierd door private partijen. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat de kosten van de aanleg van de 2e Asselijnstraat ongeveer 600.000 euro bedragen. De kosten van de bouw van de brug over de Kruisvaart bedragen 446.000 euro, hetgeen blijkt uit de aanvraag van de desbetreffende omgevingsvergunning. Voorts heeft de raad toegelicht dat het ene deel van de kosten van het voorliggende plan is verwerkt in de grondexploitatie van het stationsgebied, waarbij het kostenverhaal door middel van anterieure overeenkomsten is verzekerd. Nu dit door [appellant] niet is weersproken, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Omgevingsvergunning
16. Het college betoogt dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij het beroep, voor zover dat is gericht tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van een betonwand en het vellen van 21 bomen. Hierbij wijst het college erop dat het gedeeltelijk slopen van de betonwand reeds heeft plaatsgevonden en dat als gevolg van een wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) met ingang van 1 april 2012 voor deze sloopactiviteiten thans geen vergunningplicht meer bestaat. Ook zijn de 21 bomen reeds geveld, aldus het college.
16.1. Niet in geschil is dat ten behoeve van het plan het desbetreffende deel van de betonwand - die tussen de Kruisvaart en het spoor staat - reeds is gesloopt. Derhalve kan het door [appellant] ingestelde beroep niet leiden tot het ermee beoogde resultaat, te weten het voorkomen van het slopen bewuste deel van de betonwand. Daarnaast stelt het college zich terecht op het standpunt dat als gevolg van het vervallen met ingang van 1 april 2012 van artikel 2.2, aanhef en onder a, van de Wabo voor het slopen van het desbetreffende deel van de betonwand geen vergunning meer is vereist.
Nu tevens vast staat dat de 21 bomen reeds zijn geveld kan [appellant] met het ingestelde beroep niet meer bereiken dat deze bomen behouden zullen blijven. [appellant] kan met het ingestelde beroep evenmin bereiken dat de gevelde bomen ter plaatse worden herplant, nu al deze bomen met een vergunning ingevolge artikel 4.7 van de 'Algemene Plaatselijke Verordening 2010' zijn geveld. Overigens is ter zitting namens de raad bevestigd dat 21 bomen zullen worden herplant op andere locaties op basis van 'Bomenvisie Stationsgebied Utrecht 2008', waarin als beleid is opgenomen dat het aantal bomen in het stationsgebied gelijk zal blijven. [appellant] heeft niet gesteld dat hij ten gevolge van het slopen van de betonwand of het kappen van 21 bomen schade heeft geleden.
Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep, voor zover dat is gericht tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het slopen van een betonwand en het vellen van 21 bomen.
Conclusies
17. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2 is de Afdeling onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van [appellant]   , voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college tot wijziging van de Havenatlas, het besluit van het college tot intrekking van de vergunning voor het innemen van een ligplaats aan de [locatie a] en van de twee besluiten van het college tot het instellen van een 30 km-zone en een verplicht fiets/bromfietspad in twee richtingen voor de 2e Asselijnstraat.
Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt een bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Het eerste lid is ingevolge het tweede artikellid van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
Het beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen het besluit tot intrekking van de vergunning voor het innemen van een ligplaats aan de [locatie a], het besluit tot wijziging van de Havenatlas en de twee besluiten inzake het instellen van een 30 km-zone en een verplicht fiets/bromfietspad in twee richtingen voor de 2e Asselijnstraat, wordt doorgezonden naar het college ter behandeling als bezwaarschrift. Hierbij merkt de Afdeling op dat met het doorzenden van deze onderdelen van het beroepschrift geen oordeel is gegeven over de ontvankelijkheid van de bezwaarschriften.
17.1. Gelet op hetgeen is overwogen onder 16.1 is het beroep van [appellant]   , voor zover dat is gericht tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning, voor zover dat besluit betrekking heeft op het slopen van een betonwand en op het vellen van 21 bomen, niet-ontvankelijk.
17.2. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.3 en onder 6.2 en nu niet is gebleken dat voor het overige gebreken kleven aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk", ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven, met uitzondering van de vaststelling van artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels.
17.3. Nu op grond van hetgeen is overwogen onder 3.2 het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb wordt vernietigd, dient gelet op artikel 3.30, derde lid, van de Wro tevens de door het college op 23 maart 2012 verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een brug - waarvoor het onderhavige bestemmingsplan het toetsingskader heeft gevormd - te worden vernietigd. Het beroep van [appellant] tegen het laatstgenoemde besluit is in zoverre eveneens gegrond.
Nu echter op grond van hetgeen is overwogen onder 17.2 de rechtsgevolgen van het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan, met uitzondering van artikel 4, lid 4.4.2, van de planregels, in stand worden gelaten, ziet de Afdeling eveneens aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van het college tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een brug over de Kruisvaart in stand te laten. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] geen andere beroepsgronden tegen deze omgevingsvergunning naar voren heeft gebracht.
Proceskosten
18. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, voor zover dat is gericht tegen het besluit:
a. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 20 december 2011 tot aanpassing van de Havenatlas;
b. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 14 mei 2012 tot intrekking van de vergunning voor het innemen van een ligplaats aan de [locatie a];
c. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot het instellen van een 30 km-zone voor de 2e Asselijnstraat;
d. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot het instellen van een verplicht fiets/bromfietspad in twee richtingen voor de 2e Asselijnstraat;
II. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het beroep is gericht tegen het besluit van 23 maart 2012 van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot verlening van een omgevingsvergunning, voor zover dat besluit betrekking heeft op het slopen van een betonwand en op het vellen van 21 bomen;
III. verklaart het beroep gegrond tegen het besluit:
a. van de raad van de gemeente Utrecht van 8 maart 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Asselijnstraat, Dichterswijk";
b. van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 23 maart 2012 tot verlening van een omgevingsvergunning, voor zover dat besluit betrekking heeft op het bouwen van een brug over de Kruisvaart;
IV. vernietigt de onder III. vermelde besluiten;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder III.a. vermelde besluit, met uitzondering van artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels, en van het onder III.b. vermelde besluit in stand blijven;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
571.