201205541/1/A2.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 april 2012 in zaak nr. 11/6052 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst)
Bij besluit van 21 april 2011 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] over het jaar 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, dat van 21 april 2011 herroepen en het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 op € 1.247,04 vastgesteld. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge het vierde lid bepaalt de Belastingdienst, indien niet aan de in de vorige leden vermelde verplichtingen is voldaan, ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming.
2. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 21 april 2011 ten grondslag gelegd dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
Bij de rechtbank heeft de Belastingdienst zich bereid verklaard terug te komen van het besluit van 13 oktober 2011, indien [wederpartij] alsnog stukken overlegt, waaruit blijkt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad. [wederpartij] heeft daarop drie kwitanties en een overzicht van betalingen door haar aan [gastouderbureau] overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat uit deze stukken blijkt dat [wederpartij] over 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad, zodat zij aanspraak op de toeslag heeft.
3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] met de door haar overgelegde stukken genoegzaam heeft aangetoond dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr.
201201670/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak op kinderopvangtoeslag maakt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Met de kwitanties en het overzicht van gedane betalingen die [wederpartij] heeft overgelegd heeft de Belastingdienst door haar niet aannemelijk gemaakt hoeven achten dat zij kosten voor kinderopvang heeft gehad. De Belastingdienst mocht aanvullend bewijs, zoals bankafschriften, eisen.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 19 oktober 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 24 april 2012 in zaak nr. 11/6052;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013