201208547/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 juli 2012 in zaak nr. 12/1143 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
Bij besluit van 26 juli 2011 heeft het college aan [appellante] een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de bestaande bebouwing op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Woerden.
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het besluit van 26 juli 2011 met een gewijzigde motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 februari 2012 vernietigd en het besluit van 26 juli 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door drs. J.J.M. Voorn, ir. F.A. Voorhout en M.A.M. Haagen, bijgestaan door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, gehoord.
1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw op het perceel van 556 m² tot 1693 m² bruto vloeroppervlakte voor het gebruik als recreatiecentrum. De voorziene uitbreiding voorziet in een kelder, een begane grond en een verdieping. Het hoofdgebouw maakt deel uit van Kameryck, een multifunctioneel vrijetijdscentrum dat is gevestigd op het perceel.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college [belanghebbende] ten onrechte belanghebbend als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft geacht bij het besluit van 26 juli 2011. Daartoe voert zij aan dat het aantal verkeersbewegingen door realisering van het bouwplan niet zal toenemen en dat [belanghebbende] geen geluidsoverlast van haar activiteiten ondervindt.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 februari 2012 in zaak nr.
201103003/1/A1), dient een natuurlijke persoon om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.2. Het hoofdgebouw ligt op het noordelijke deel van het perceel op een afstand van ongeveer 365 m van de woning van [belanghebbende]. Uit een brief van [appellante] van 22 januari 2010, waarin een toelichting op de voorziene uitbreiding is gegeven, blijkt dat thans jaarlijks 89.000 bezoekers in het hoofdgebouw komen. Realisering van de uitbreiding brengt met zich dat meerdere groepen tegelijkertijd gebruik van het hoofdgebouw kunnen maken. Vast staat dat [appellante] met de realisering van het bouwplan beoogt het aantal bezoekers substantieel te vergroten.
Daargelaten of [belanghebbende] het gehele jaar zicht heeft op het hoofdgebouw, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ruimtelijke uitstraling van het voorziene bouwplan zodanig is dat het belang van [belanghebbende] rechtstreeks bij het besluit van 26 juli 2011 is betrokken. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het Oortjespad en de op- en afrit naar de N212, waaraan de woning van [belanghebbende] is gelegen, de belangrijkste toegangsroute is tot het perceel. Voorts ligt de woning van [belanghebbende] op een afstand van minder dan 50 m van de op- en afrit en loopt zijn perceel over een afstand van ongeveer 200 m evenwijdig aan het Oortjespad, dat als landweg kan worden gekarakteriseerd. Uit de situatietekening van het perceel volgt dat in ieder geval wordt voorzien in 51 extra parkeerplaatsen. Nu het aantal bezoekers van Kameryck naar verwachting zal toenemen en in aanmerking genomen dat het aannemelijk is dat [belanghebbende] geluidsoverlast ervaart van het gebruik van het hoofdgebouw, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank [belanghebbende] terecht heeft aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" rust op het perceel de bestemming "Recreatie" met ter plaatse van het bouwplan de aanduiding "horeca toegestaan".
Ingevolge artikel 16.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor recreatieve voorzieningen, met de nadere bestemming "Natuurrecreatiecentrum met pitch en putt en verblijfsrecreatie".
Ingevolge het bepaalde in de aanhef van dit artikel en onder c, sub 2, zijn de op de plankaart als "Recreatie" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca toegestaan" op het "[locatie]" bestemd voor ondergeschikte horeca-activiteiten, uitsluitend binnen de gebouwen en op de naastgelegen terrassen.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beoogde gebruik van het hoofdgebouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat het hoofdgebouw voor ondergeschikte horeca activiteiten zal worden gebruikt.
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat de gronden met de bestemming "Recreatie" primair zijn bestemd voor recreatieve voorzieningen als vermeld in artikel 16.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften en dat, gelet op artikel 16.1, aanhef en onder c, horeca ter plaatse van de aanduiding "horeca toegestaan" slechts is toegestaan met inachtneming van de recreatieve bestemming. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan een aparte bestemming "Horeca" kent en dat het perceel niet met die bestemming is aangeduid. Aan de plantoelichting en de aan [appellante] in 2006 verleende vrijstelling komt, anders dan [appellante] betoogt, geen betekenis toe.
5.2. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan geen definitie bevat van het begrip "ondergeschikte horeca-activiteit" als bedoeld in artikel 16.1, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Ter invulling van dat begrip heeft het college aansluiting gezocht bij het algemeen taalgebruik en gesteld dat "ondergeschikte horeca-activiteit" een ondersteunende activiteit is waarbij er geen in hoofdzaak pure horecavestiging is. Voor de uitleg van dat begrip heeft het college aangesloten bij de brief van [appellante] van 22 januari 2010, waarin pure horeca wordt gedefinieerd als bezoeken met horeca als hoofddoel, zoals bij diners, recepties, feesten en terrasbezoek. Arrangementen voor bedrijven en particulieren met een recreatief of natuurgericht onderdeel worden in de brief als ondersteunende horeca aangeduid. Het college heeft aan de hand van het ruimtegebruik en de factoren arbeid en inkomen gesteld dat het beoogde gebruik van het hoofdgebouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De Afdeling zal deze factoren betrekken bij de beoordeling of het beoogde gebruik van het hoofdgebouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
5.3. In de brief van [appellante] van 22 januari 2010 staat dat het hoofdgebouw na realisering van de uitbreiding voor 35,1% als bijeenkomstruimte zal worden gebruikt, voor 3,9% ten behoeve van golfactiviteiten, voor 34,2% voor horeca, voor 6,2% voor opslag van onder meer sport- en spelmaterialen en voor 20,6% ten behoeve van de groepsaccommodatie. Het gebruik van het hoofdgebouw als bijeenkomstruimte ziet onder meer op het gebruik voor arrangementen. Het voornaamste gebruik als bijeenkomstruimte ziet echter op bruiloften en andere feesten, vergaderingen en congressen, die - anders dan [appellante] stelt - op zichzelf niet kunnen worden aangemerkt als recreatieve activiteiten ten behoeve van een natuurrecreatiecentrum als bedoeld in artikel 16.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Dat het perceel is gelegen in een groene omgeving en dat de locatie een rol speelt bij de keuze van bezoekers voor Kameryck, betekent niet dat die bezoeken daarmee op recreatie of natuurrecreatie zijn gericht. Bovendien beschouwt het college feesten als pure horeca, zodat een deel van het percentage voor het gebruik als bijeenkomstruimte moet worden opgeteld bij het percentage voor horeca. Afgezet tegen het voorziene recreatieve gebruik van het hoofdgebouw, waaronder in ieder geval de golfactiviteiten, de sport- en spelarrangementen en de opslag van de sport- en spelmaterialen kunnen worden geschaard, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het hoofdgebouw in overwegende mate voor horeca zal worden gebruikt. In de cijfers over het ruimtegebruik kan daarom geen grondslag worden gevonden voor de conclusie van het college dat de horeca als ondergeschikt kan worden beschouwd.
Het college heeft de factor inkomen beoordeeld aan de hand van het bedrijfsplan van [appellante] van oktober 2004 en de brief van [appellante] van 22 januari 2010. Uit deze stukken volgt dat de inkomsten van Kameryck kunnen worden onderverdeeld in inkomsten die zijn verkregen met de oefengolfbaan, de horeca en het organisatiebureau dat zich met de arrangementen bezighoudt. In het bedrijfsplan van oktober 2004 staat letterlijk dat de levensvatbaarheid van het bedrijf als geheel afhankelijk is van horeca. Nu informatie waaruit het tegendeel volgt, ontbreekt, heeft het college zich bij het besluit op bezwaar van 28 februari 2012 niet op het standpunt kunnen stellen dat horeca naar inkomen als ondergeschikt kan worden beschouwd.
Voor de beoordeling van de factor arbeid heeft het college onder meer gebruik gemaakt van de brief van 22 januari 2010. In die brief staat dat de omvang van de werkzaamheden ten behoeve van het organisatiebureau uit zeven fulltime-equivalent (hierna: fte) bestaat. De omvang van de werkzaamheden voor de oefengolfbaan is drie fte en voor de horeca acht fte en de directie bestaat uit twee fte. Uit de brief blijkt dat de horeca die hier wordt bedoeld, ziet op pure horeca zoals het restaurant en het terras. In verhouding tot de tien fte voor werkzaamheden ten behoeve van de recreatieve bestemming kan de omvang van de werkzaamheden die met de pure horeca zijn gemoeid, niet de conclusie dragen dat de horeca een ondergeschikte functie op het perceel is.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de horeca-activiteiten niet ondergeschikt zijn aan de recreatieve functie van het perceel, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013