ECLI:NL:RVS:2013:BZ3978

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206495/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Leudal

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Leudal. De aanvraag werd op 8 augustus 2011 afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 2 januari 2012. De rechtbank Roermond bevestigde deze beslissing op 21 mei 2012, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 13 februari 2013 werd de zaak behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De appellant, bijgestaan door zijn vertegenwoordigers, betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor de gehandicaptenparkeerkaart. Hij stelde dat de medisch adviseur van het college niet op zorgvuldige wijze had onderzocht of hij in staat was meer dan 100 meter te lopen. De medisch adviseur had op basis van een advies van 15 juli 2011 geconcludeerd dat de appellant in staat was deze afstand te overbruggen, wat de rechtbank bevestigde.

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college het advies van de medisch adviseur op een objectieve en inzichtelijke wijze had betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart, zoals vastgelegd in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische advisering en de criteria waaraan een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart moet voldoen. De appellant werd niet gevolgd in zijn standpunt dat hij recht had op de parkeerkaart op basis van zijn medische situatie.

Uitspraak

201206495/1/A3.
m uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 21 mei 2012 in zaak nr. 12/204 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2011 heeft het college een aanvraag van [appellant] voor een gehandicaptenparkeerkaart afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.W.J. Koller, werkzaam bij Stichting Zorgvraag, en H.J. van Mourik, werkzaam bij Prothese Unlimited, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Spaan, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw) kan aan een gehandicapte overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria door het college van burgemeester en wethouders, waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de krachtens die bepaling vastgestelde Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen:
a. bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij
- met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;
(…);
d. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben;
(…).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven, alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.    Het college heeft het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 augustus 2011 genomen op basis van een advies van 15 juli 2011 dat in opdracht van het college door een medisch adviseur van de MO-zaak is verricht. De medisch adviseur acht [appellant] in staat meer dan 100 meter aan een stuk te lopen en heeft ook anderszins geen problemen aanwezig geacht die verstrekking van een gehandicaptenparkeervoorziening rechtvaardigen.
3.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank de verklaring van de revalidatiearts R. van Mechelen van 1 mei 2012 ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken, behoeft geen bespreking, aangezien dat stuk in hoger beroep opnieuw is ingediend en alsnog in de beoordeling van het geschil kan worden betrokken.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen.
Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de medisch adviseur ten onrechte niet door middel van een looponderzoek heeft onderzocht of hij daadwerkelijk in staat is meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. Ook anderszins is geen medisch onderzoek verricht. Voor zover de medisch adviseur [appellant] al heeft onderzocht, heeft zij ten onrechte niet in het advies vermeld wat zij heeft onderzocht en aan welke aandoening of welk gebrek [appellant] lijdt. Ten onrechte is de medisch adviseur alleen afgegaan op de daarover door hem verstrekte informatie. Het advies is dan ook op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Het college had hem daarom moeten uitnodigen voor een nieuwe keuring.
De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op het betoog dat hem op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling een gehandicaptenparkeerkaart had moeten worden verleend. De combinatie van de loopproblemen en het ontbreken van een arm hadden voor de medisch adviseur aanleiding moeten zijn om het college te adviseren op die grond een gehandicaptenparkeerkaart te verlenen, aldus [appellant].
[appellant] heeft zijn betoog mede gebaseerd op de verklaring van Van Mechelen.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaak nr.
200904478/1/H3) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
4.2.    In het advies van 15 juli 2011 is vermeld dat op 14 juni 2011 een spreekuurcontact tussen [appellant] en de medisch adviseur heeft plaatsgevonden. Tijdens het spreekuur is een medische anamnese afgenomen. [appellant] heeft daarbij verklaard dat de loopafstand die hij kan afleggen wisselend en afhankelijk van zijn rug is en dat hij 500 meter kan lopen zonder bagage. Er heeft een lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij is vastgesteld dat [appellant] zijn rug soepel, maar met pijn kan bewegen. Daarnaast heeft de medisch adviseur het aanwezige GPK-dossier van [appellant] en de door hem verstrekte medische informatie van de huisarts Berger bestudeerd. Bij de huisarts is [appellant] bekend met een status na een operatie wegens een neurologische aandoening in zijn rug met restklachten door littekenweefsel. Vanaf zijn geboorte ontbreekt een onderarm. Volgens de medisch adviseur bestaat er een stoornis die leidt tot een beperking in motorische activiteiten, aldus het advies.
4.3.    [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten verschaft op grond waarvan aannemelijk is dat, in tegenstelling tot hetgeen in het advies is vermeld, de medisch adviseur hem niet medisch heeft onderzocht en geen medische informatie over hem heeft opgevraagd. Gelet op de hierboven gemelde informatie uit het advies mist de stelling van [appellant], dat de medisch adviseur niet heeft vermeld wat zij heeft onderzocht en aan welke aandoening of welk gebrek [appellant] lijdt, feitelijke grondslag.
Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 27 januari 2010 acht de Afdeling het niet onzorgvuldig dat de medisch adviseur de loopafstand niet heeft gemeten, omdat deze op grond van de medische gegevens ook zonder meting beoordeeld kon worden. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat het advies niet op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
Voor zover is aangevoerd dat van [appellant] bij een sterke wind niet kan worden gevergd tot een afstand van 500 meter een parkeerplaats te zoeken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling dwingt er niet toe om wegens deze mogelijk in de toekomst op bepaalde momenten aan de orde zijnde externe omstandigheid een parkeerkaart te verlenen.
Gelet op het vorenstaande wordt [appellant] niet gevolgd in zijn standpunt dat het college hem had moeten uitnodigen voor een nieuwe keuring.
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande terecht geoordeeld dat [appellant] redelijkerwijs in staat moet worden geacht een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen en derhalve niet voldoet aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
4.4.    [appellant] draagt terecht voor dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het in beroep gevoerde betoog dat hem op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling een gehandicaptenparkeerkaart had moeten worden verleend.
Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Daarbij is van belang dat de medisch adviseur op grond van de haar bekende medische informatie over [appellant], zoals hierboven in 4.2 is weergegeven, tot de conclusie is gekomen dat geen andere dan loopproblemen bestaan die verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigen en dat, gelet op het hiervoor in 4.3 overwogene, geen grond bestaat voor het oordeel om die bevinding van de medisch adviseur voor onjuist of onvolledig te houden. De verklaring van Van Mechelen maakt dit niet anders, nu deze verklaring kritische kanttekeningen bij het advies van de medisch adviseur, maar geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies bevat.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college [appellant] op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling een gehandicaptenparkeerkaart diende te verlenen.
4.5.    Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met, gelet op hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen, verbetering van de gronden waarop deze rust.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
582-748.