ECLI:NL:RVS:2013:BZ3965

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201211339/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan wijziging bedrijfsbestemming naar woonbestemming te Leende

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], die tegen het besluit van de raad van de gemeente Heeze-Leende heeft geprocedeerd. Dit besluit, genomen op 17 september 2012, betreft de vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie] Leende", dat voorziet in de wijziging van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 21 februari 2013, waar zowel [verzoekster] als de raad vertegenwoordigd waren.

[Verzoekster] vreest dat de wijziging van het bestemmingsplan onomkeerbare gevolgen zal hebben voor haar bedrijfsvoering, omdat de nieuwe woning dichterbij haar bedrijf zal komen te staan. Ze heeft bezorgdheid geuit over het woon- en leefklimaat in verband met geluid, geur en gevaar. In haar betoog heeft [verzoekster] onder andere kritiek geuit op het akoestische rapport dat door de raad is opgesteld, waarin zij stelt dat dit rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet is gebaseerd op concrete geluidsmetingen.

De raad heeft echter betoogd dat er geen beperking zal zijn voor [verzoekster] in haar bedrijfsvoering en dat er voldaan kan worden aan de geluidsnormen. De voorzitter heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat het akoestische rapport zorgvuldig is opgesteld en dat de bezwaren van [verzoekster] niet voldoende onderbouwd zijn. Uiteindelijk heeft de voorzitter geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, en heeft het verzoek afgewezen. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen.

Uitspraak

201211339/2/R3.
Datum uitspraak: 7 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Leende, gemeente Heeze-Leende,
en
de raad van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Leende" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2013, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te 's-Hertogenbosch, en door T. Kessen, werkzaam bij onderzoeksbureau Peutz, en de raad, vertegenwoordigd door T.J.M. Matheeuwsen, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door ir. W.M. Siebesema, werkzaam bij onderzoeksbureau K+ Adviesgroep B.V., zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als belanghebbende gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de wijziging van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming voor het perceel [locatie] te Leende teneinde een burgerwoning te kunnen oprichten. De bestaande bedrijfswoning zal worden gesloopt.
2.1.    [verzoekster] exploiteert een aannemersbedrijf met betoncentrale, een timmerwerkplaats en een groothandel in bouwmateriaal op het naast het plangebied gelegen perceel en beoogt met het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Zij vreest enerzijds dat zij in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt omdat de voorziene woning dichter bij haar bedrijf zal komen te staan dan de te slopen woning en anderzijds dat bij de voorziene woning geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met de aspecten geluid, geur en gevaar. Over het aspect geluid voert [verzoekster] aan dat het "Akoestisch onderzoek t.b.v. de realisatie van een woning nabij [verzoekster] te Leende" van 29 februari 2012, dat in opdracht van de raad is opgesteld door onderzoeksbureau K+ Adviesgroep B.V. (hierna: het akoestische rapport), niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Zo is dit rapport volgens [verzoekster] ten onrechte niet gebaseerd op concrete geluidsmetingen, zijn niet-realistische kentallen gehanteerd en zijn bij de berekening activiteiten in de avond niet betrokken. Verder is volgens [verzoekster] de gecumuleerde geluidsbelasting niet op de juiste wijze onderzocht. Tot slot voert [verzoekster] aan dat het plan weliswaar een bouwverbod voor geluidgevoelige ruimtes op de begane grond kent voor een gedeelte van het bouwvlak, maar dat dit verbod ten onrechte niet de mogelijkheid uitsluit dat een geluidgevoelige ruimte op de verdieping wordt gerealiseerd.
2.2.    De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] niet zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering en dat bij de voorziene woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Wat betreft de aspecten geur en gevaar wordt voldaan aan de in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure) genoemde richtafstanden. Wat betreft het aspect geluid heeft de raad zijn standpunt gebaseerd op het akoestische rapport. Uit dit rapport blijkt, zo stelt de raad, dat [verzoekster] ook bij de voorziene woning aan de geluidsnormen van de milieuvergunning kan voldoen. In dit rapport is in eerste instantie een berekening gemaakt vanuit de bestaande situatie, waarbij bij de bestaande woning wordt voldaan aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) in de dagperiode, binnen welke geluidswaarde de activiteiten van [verzoekster] dienen te blijven. Ten aanzien van activiteiten in de avond- en nachtperiode heeft de raad uiteengezet dat gelet op de aanwezigheid van andere woningen in de omgeving niet aannemelijk is dat [verzoekster] in die periode activiteiten vanuit de inrichting kan uitvoeren. Wat betreft de geluidgevoelige ruimte stelt de raad dat overeenkomstig de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998; hierna: de Handreiking) is gemeten op 1,5 m hoogte, zijnde de begane grond. Ook wat betreft de gecumuleerde geluidsbelasting van het wegverkeer en van [verzoekster] zal, gezien de geluidwerende kwaliteit van moderne gevelwering, een aanvaardbaar binnenniveau gerealiseerd kunnen worden, aldus de raad.
2.3.    Over het betoog dat is uitgegaan van onjuiste kentallen in het akoestische rapport overweegt de voorzitter dat [verzoekster] met het door haar ingediende tegenrapport "Beoordeling bestemmingsplan [locatie] in relatie tot bedrijfsvoering [verzoekster]" van 4 december 2012, dat is opgesteld door onderzoeksbureau Peutz, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kentallen uit het akoestische rapport onrealistisch zijn. Daarbij overweegt de voorzitter dat in het akoestische rapport de geluidsniveaus uit de huidige milieuvergunning als uitgangspunt zijn gehanteerd. Er is een situatieschets gemaakt, waarin de verschillende geluidbronnen behorende bij de bedrijfsactiviteiten zijn weergegeven. De inventarisatie van de geluidbronnen is aan de hand van de bestaande situatie en aan de hand van de informatie van [verzoekster] tot stand gekomen. Vervolgens zijn de berekeningen van de geluidemissie van het bedrijf uitgevoerd conform de voorschriften van de methode II in de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, waarbij is uitgegaan van bureau-ervaringscijfers.
Over het betoog dat daarbij geen concrete geluidsmetingen hebben plaatsgevonden overweegt de voorzitter dat dergelijke geluidsmetingen niet vereist zijn en dat het niet ongebruikelijk is uit te gaan van berekende effecten van bronvermogens op nabij gelegen geluidgevoelige bestemmingen. Daarbij komt dat de betoncentrale die een erg sterke bijdrage levert aan de hoogte van het totale geluidsniveau, al geruime tijd niet in werking is, zodat een feitelijke meting niet mogelijk was. Voor het aantal voertuigbewegingen is rekening gehouden met de huidige vergunde geluidsruimte.
Over het betoog dat de activiteiten in de avond niet zijn betrokken oordeelt de voorzitter dat in het akoestische rapport is uitgegaan van de vergunde situatie. Gelet op de vergunde situatie is het, zoals de raad stelt, niet aannemelijk dat [verzoekster] in de avond- en nachtperiode activiteiten kan verrichten. Derhalve hoefde in het akoestische rapport met bedoelde activiteiten geen rekening te worden gehouden.
Gelet op het vorenstaande bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestische rapport in zoverre gebreken vertoont.
2.4.    De conclusie van het akoestische rapport is dat afgezien van de zij- en achtergevel bij de voorziene woning voldaan kan worden aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Voor zover er op die plekken sprake is van een overschrijding is daarin in het plan voorzien door in de verbeelding de aanduiding "specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidsgevoelige ruimte" vast te leggen. In artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat aan die zijde van de woning op de begane grond geen geluidgevoelige ruimten zijn toegestaan. Over het betoog dat ook op de verdieping geluidsgevoelige ruimten gerealiseerd kunnen worden oordeelt de voorzitter dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat overdag volgens de Handreiking op 1,5 m wordt gemeten, omdat overdag met name van de woonruimtes op die hoogte gebruik wordt gemaakt. Nu door het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels aan de vereiste geluidsnormen kan worden voldaan, bestaat er op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoekster] zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering en dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woning niet kan worden gegarandeerd.
2.5.    Over de cumulatie van het geluid van het wegverkeer met het door [verzoekster] veroorzaakte geluid heeft de raad weliswaar ter zitting erkend dat ten onrechte 2 dB in aftrek is gebracht, maar heeft de raad verklaard dat de gevel van de woning zodanig is ontworpen en zal worden uitgevoerd dat een hogere isolatiewaarde, van meer dan 20 dB, gegarandeerd zal worden en dat hiermee het ingevolge de Wet geluidhinder vereiste binnenniveau gehaald zal worden. De voorzitter ziet geen reden hieraan te twijfelen. In dit verband is voorts van belang dat, voor zover zou blijken dat de gevelisolatie onvoldoende is, er ook andere maatregelen denkbaar zijn om tot een aanvaardbaar binnenniveau te komen.
3.    De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande en ook in hetgeen verder is aangevoerd, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Matulewicz
voorzitter               ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2013
45-661.