201206742/1/R1.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
2. [appellant sub 2], wonend te Vijlen, gemeente Vaals,
3. [appellant sub 3], wonend te Vaals,
4. [appellant sub 4], wonend te Lemiers, gemeente Vaals,
5. [appellant sub 5], wonend te Lemiers, gemeente Vaals,
de raad van de gemeente Vaals,
verweerder.
Bij besluit van 16 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. G.H. Blom, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 2], [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [appellant sub 2], [appellant sub 4], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 5] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Pieters en mr. T. Keulders, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] als partij gehoord.
1. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond dat de dubbelbestemming "Waarde - Kwetsbaar reliëf" ten onrechte aan een gedeelte van zijn gronden is toegekend, en zijn beroepsgrond dat niet duidelijk is welke mogelijkheden het plan biedt voor het oprichten van recreatiewoningen, ingetrokken. [appellant sub 3] heeft zijn beroepsgrond dat het te bebouwen oppervlak op de kavel rondom de gebouwen aan de [locatie 6] te Vaals moet worden verruimd, ingetrokken.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" voor zover dat betrekking heeft op het gedeelte van zijn perceel [locatie 1] dat - in ieder geval sinds 1966 - wordt gebruikt als terras met een prieel en groentetuin. Hij betoogt dat dit bestaande gebruik ten onrechte niet als zodanig is bestemd, nu aan het perceelsgedeelte geen woonbestemming is toegekend.
2.1. De raad acht toekenning van de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" in overeenstemming met het gemeentelijk beleid dat is gericht op het behoud van open ruimten in het buitengebied. Hij acht toekenning van deze bestemming voorts gerechtvaardigd, omdat in voorheen geldende bestemmingsplannen óók een agrarische bestemming was toegekend aan het desbetreffende perceelsgedeelte.
2.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceelsgedeelte de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch met waarden - Landschap" aangewezen gronden bestemd voor:
a. het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van de openheid van de plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met onder andere hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen, en droogdalen;
b. agrarisch grondgebruik;
c. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelontsluitingen, parkeer- en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 34, lid 34.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
2.3. Blijkens de plankaart van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 was aan de gronden de bestemming "Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden" toegekend.
Ingevolge artikel 2.03, eerste lid, van de voorschriften van het voorheen geldende plan waren de gronden op de plankaart aangewezen voor "Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden" bestemd:
- voor een duurzaam agrarisch grondgebruik;
Ingevolge artikel 3.07, tweede lid, mocht, indien op het tijdstip van het van kracht worden van het plan gronden en bouwwerken werden gebruikt in strijd met het in dat plan voorgeschreven gebruik, dit strijdige gebruik van gronden en bouwwerken worden voortgezet.
2.4. Niet in geschil is dat een gedeelte van het perceel [locatie 1] wordt gebruikt als terras met prieel en groentetuin. De raad heeft niet bestreden dat dit gebruik in 1966 is aangevangen. Gelet op artikel 3.07, tweede lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998, viel dit gebruik onder het overgangsrecht van dat plan. Dit gebruik valt op grond van artikel 34, lid 34.4, van de planregels van het nu voorliggende plan opnieuw onder het overgangsrecht. De keuze van de raad om bestaand gebruik opnieuw onder algemeen overgangsrecht te brengen is slechts aanvaardbaar als de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Ter zitting is vast komen te staan dat de raad het voorgaande niet in zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap", voor zover toegekend aan het deel van het perceel [locatie 1] zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart I, is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2], voor zover de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet op het gehele perceel is toegestaan. [appellant sub 2] stelt dat aldus sprake is van een inperking van zijn rechten ten opzichte van het vorige bestemmingsplan.
3.1. De raad stelt dat de mogelijkheid voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, per abuis niet aan het gehele perceel is toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
4. [appellant sub 2] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2], omdat het huidige legale gebruik, bestaande uit horeca dat ondergeschikt is aan de exploitatie van het op het perceel aanwezige kamphuis, ten onrechte niet als zodanig is bestemd.
4.1. De raad stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat het gebruik onder het overgangsrecht mag worden voortgezet.
4.2. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor:
Ingevolge lid 10.4, aanhef en onder g, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 10.1, meer in het bijzonder voor horecadoeleinden.
Ingevolge artikel 34, lid 34.4, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
4.3. In het verweerschrift staat dat horeca-activiteiten die direct verband houden met de exploitatie van het kamphuis in het voorheen geldende bestemmingsplan als zodanig waren bestemd. In beginsel dient bestaand legaal gebruik dienovereenkomstig te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt. In dit geval heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom hij de bestaande aan de exploitatie van het kamphuis ondergeschikte horeca heeft uitgesloten. Door in het plan horeca op dit perceel als verboden gebruik te benoemen is het bestaande gebruik, ook nu dit ondergeschikt van aard is, ten onrechte onder het overgangsrecht gebracht. Nu [appellant sub 2] niet voornemens is het gebruik ten behoeve van ondergeschikte horeca te beëindigen, en de raad ook niet voornemens is om te bewerkstelligen dat dit gebruik wordt beëindigd, is niet aannemelijk dat het gebruik binnen de planperiode in overeenstemming zal zijn met de bestemming. De raad heeft het voorgaande ten onrechte niet onderkend.
4.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2], is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond.
5. [appellant sub 2] richt zich voorts tegen het plan, voor zover ter plaatse van de Vaalserberg en het Vijlenerbos, waar hij enkele percelen in eigendom heeft, geen mogelijkheden zijn geboden voor het oprichten van windturbines. Hij acht dit niet in overeenstemming met de inspanningsverplichting van de gemeenteraad, voortvloeiend uit afspraken op Europees, landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau, inzake de reductie van koolstofdioxide vóór 2020.
5.1. Ter zitting is vast komen te staan dat [appellant sub 2] ten tijde van de vaststelling geen concreet bouwvoornemen had voor het oprichten van windturbines. Reeds hierom heeft de raad in dit geval meer gewicht kunnen toekennen aan de bescherming en versterking van het landschappelijk en cultuurhistorisch karakter van het gebied dan aan de wens van [appellant sub 2] voor het oprichten van windturbines. De enkele stelling dat de raad een inspanningsverplichting heeft om te voldoen aan afspraken over de reductie van koolstofdioxide vóór 2020, heeft [appellant sub 2] niet nader gespecificeerd, zodat de Afdeling daarin geen aanleiding ziet voor een ander oordeel.
5.2. In hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4], voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3]
6. [appellant sub 4] woont op het perceel [locatie 4]. Hij richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor het perceel [locatie 3], voor zover de bestaande schuur kan worden verbouwd tot woning. Hij acht dit niet aanvaardbaar, omdat het vorige bestemmingsplan niet voorzag in een dergelijke bouw- en gebruiksmogelijkheid. Hij betoogt dat dit leidt tot een onaanvaardbare verdichting van het gebied en een aantasting van het lint. Verder acht hij toekenning van een woningbouwmogelijkheid in het buitengebied in strijd met provinciale regelgeving. [appellant sub 4] voert verder aan dat sprake is van een aantasting van zijn privacy. In dit verband wijst hij erop dat de bewoners van het perceel [locatie 3] vanuit hun woning direct zicht zullen hebben op zijn terras.
6.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van het perceel [locatie 3] de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 14, lid 14.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 14.2, aanhef en onder b, mogen op de voor "Wonen" aangewezen gronden enkel bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat één woning is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden is toegestaan in één hoofdgebouw met daarbij behorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 1, lid 1.101, is een woning/wooneenheid: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
6.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
Vaststaat dat op de bouwlocatie thans een schuur staat. De raad stelt dat deze tot woning om te bouwen schuur vanaf de doorgaande weg nauwelijks zichtbaar zal zijn en dat deze ook voor het overige geen afbreuk zal doen aan de ruimtelijke structuur. [appellant sub 4] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop faalt het betoog dat sprake is van een onaanvaardbare verdichting van het gebied en een aantasting van het lint. Het betoog dat de bouw van een woning op het perceel in strijd is met provinciale regelgeving is niet onderbouwd. Gelet hierop faalt ook dit betoog.
Voorts is ter zitting vast komen te staan dat het perceel van [appellant sub 4] grotendeels van de nieuw op te richten woning zal zijn afgeschermd door de bestaande bebouwing en beplanting op het tussengelegen woonperceel [locatie 5]. Derhalve heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een meer dan beperkte aantasting van de privacy geen sprake zal zijn.
6.3. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4] voor het overige en het beroep van [appellant sub 5]
7. [appellant sub 4] betoogt dat de kadastrale ondergrond, zoals opgenomen op de verbeelding, niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie.
7.1. De Afdeling overweegt dat niet is gebleken van een onjuistheid op de kadastrale ondergrond van de verbeelding waardoor onzekerheid optreedt over de bestemming en de daarbij behorende planregels die ter plaatse van de bebouwing gelden. Gelet hierop faalt dit betoog.
8. [appellant sub 4] en [appellant sub 5] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de functieaanduiding "bed & breakfast" voor het perceel [locatie 3], waartoe bij amendement is besloten. Zij betogen onder meer dat niet valt in te zien waarom op het perceel een bed & breakfast mogelijk wordt gemaakt, omdat in een eerdere vergunningprocedure vast is komen te staan dat de eigenaar van het perceel vakantiewoningen wil exploiteren en geen bed & breakfast. Zij vrezen dat de eigenaar het pand op het perceelsgedeelte met de bestemming "Recreatie" - in strijd met het bestemmingsplan - zal gebruiken als vakantiewoning.
8.1. Blijkens de verbeelding is aan een gedeelte van het perceel [locatie 3] de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "bed & breakfast" toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, ter plaatse aangeduid zoals opgenomen en uitsluitend overeenkomstig de omschreven aard/functie van de bebouwing in de ‘tabel verblijfsrecreatie’. In de ‘tabel verblijfsrecreatie’ zijn de gronden opgenomen als ‘bed & breakfast’ en is de aard/functie van de bebouwing omschreven als bed & breakfast voor maximaal 6 x 2 persoonsruimtes.
Ingevolge lid 10.4, aanhef en onder h, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 10.1, meer in het bijzonder een kookgelegenheid op de kamers ter plaatse van de aanduiding "bed & breakfast".
8.2. De Afdeling overweegt dat het in beginsel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode zullen worden verwezenlijkt. De raad heeft ter zitting verklaard dat [belanghebbende], de eigenaar van het perceel [locatie 3], ten tijde van het bestreden besluit heeft aangegeven dat hij een bed & breakfast wil exploiteren. Echter, [belanghebbende] heeft dit ter zitting niet bevestigd. Voorts heeft [belanghebbende] het betoog van [appellant sub 4] dat hij géén bed & breakfast wil exploiteren, desgevraagd niet weersproken. Gelet hierop acht de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de recreatieve bestemming, zoals de raad deze voorstaat, binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.
8.3. In hetgeen [appellant sub 5] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "bed & breakfast" voor het perceel [locatie 3], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 5] is gegrond. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd. Hetgeen [appellant sub 4] en [appellant sub 5] voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
Het beroep van [appellant sub 3]
9. [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor de kavel rondom de gebouwen aan de [locatie 6], voor zover de schuur ten oosten van het carrégebouw en twee sanitairgebouwen behorend bij het kampeerterrein niet als zodanig zijn bestemd.
Hij richt zich verder tegen toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur" aan een deel van zijn gronden. Hij acht toekenning van deze bestemming in strijd met de toezegging in een brief van het college van burgemeester en wethouders dat geen aanlegvergunningstelsel voor de gronden van toepassing zou zijn.
9.1. De raad stelt dat de schuur en de twee sanitairgebouwen behorend bij het kampeerterrein op de gronden van [appellant sub 3] met de bestemming "Recreatie" per abuis niet als zodanig zijn bestemd. Hij stelt dat de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur" niet strookt met de gedane toezegging van het college van burgemeester en wethouders dat geen aanlegvergunningenstelsel zou moeten gelden binnen de bouwvlakken. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat deze onderdelen betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd voor zover het de gronden betreft op de bij deze uitspraak behorende kaart II. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond.
10. De raad heeft de Afdeling gevraagd om toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb.
10.1. De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad de gebreken te laten herstellen, omdat een herziening van het plan reeds wordt voorbereid.
11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 5] en [appellant sub 3] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Vaals van 16 april 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover het betreft:
a. het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap", voor zover toegekend aan het deel van het perceel [locatie 1] zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart I;
b. het plandeel met de bestemming "Recreatie" voor het perceel [locatie 2];
c. het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduiding "bed & breakfast" voor het perceel [locatie 3];
d. het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de dubbelbestemming "Waarde - Ecologische hoofdstructuur", voor zover toegekend aan de gronden zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart II;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Vaals tot vergoeding van bij:
- [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 997,08 (zegge: negenhonderdzevenennegentig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 53,08 (zegge: drieënvijftig euro en acht cent);
- [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Vaals aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 4];
- € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 5].
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
<hr /><img width="750" src="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/plankaarten/2012p06742-1a.jpg" alt="" />
<hr /><img width="750" src="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/plankaarten/2012p06742-1b.jpg" alt="" />