201205552/1/A4.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Hekendorp, gemeente Oudewater (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 13 april 2012 in zaken nrs. 12/208, 12/1157, 12/450 en 12/1156 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oudewater.
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning voor het veranderen van een pluimveebedrijf aan de [locatie] te Hekendorp verleend.
Bij besluiten van 14 februari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2012, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.T. de Wildt en ing. H.S.J. Witjes, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, tweede volzin en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit daarvan mededeling gedaan op de wijze waarop het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. [appellant] betoogt dat niet duidelijk is wanneer het besluit van 7 december 2011 is verzonden dan wel aan [belanghebbende] is overhandigd. Hij wijst erop dat een bewijs van ontvangst ontbreekt. Volgens [appellant] kan aldus niet exact worden bepaald wanneer de bezwaartermijn is aangevangen.
2.1. Op het besluit is een stempel met de tekst "verzonden 07 dec. 2011" geplaatst. Het college heeft verklaard dat volgens de vaste werkwijze een besluit in de regel zo spoedig mogelijk wordt verzonden. Direct voor verzending wordt de brief of het besluit voorzien van een verzenddatum en geregistreerd in het elektronische postregistratiesysteem. Op de ter zitting door het college overgelegde afschriften van het elektronische postregistratiesysteem is vermeld dat het besluit op 7 december 2011 is verzonden. Hiermee staat de verzending op die datum voldoende vast. Een bewijs van ontvangst van [belanghebbende] is in dit verband niet nodig. De bezwaartermijn liep aldus van 8 december 2011 tot en met 18 januari 2012.
3. Vaststaat dat [appellant] de bezwaarschriften op 20 januari 2012, dus na het verstrijken van de bezwaartermijn, bij het college heeft afgegeven.
[appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daartoe wijst hij erop dat het besluit van 7 december 2011 pas op 20 december 2011 is gepubliceerd, dat de brief van het college van 15 december 2011, verzonden op 16 december 2011, waarbij [appellant A] is geïnformeerd over de vergunning, naar een onjuist adres is verzonden, dat het college bewust de bezwaartermijn heeft gepland in een periode dat het stadskantoor in verband met feestdagen is gesloten, dat het college nergens een exacte datum heeft genoemd waarop de bezwaartermijn eindigt en dat in de brief van het college van 16 januari 2012 aan [appellant B] is vermeld dat "binnen 6 weken na de bekendmaking van het besluit (20 december 2011)" bezwaar kan worden gemaakt.
3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat in het feit dat het besluit van 7 december 2011 eerst op 20 december 2011 is gepubliceerd, geen rechtvaardiging kan worden gevonden de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verder heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college bij de bekenmaking van een besluit tot verlening van een vergunning niet verplicht is rekening te houden met feestdagen of vakanties. Dat het stadskantoor tijdens de bezwaartermijn enkele dagen was gesloten, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het betoog faalt in zoverre.
3.2. De voorzieningenrechter heeft verder met juistheid overwogen dat de toezending van het besluit van 7 december 2011 aan [appellant A] onverplicht is geschied. Dat deze brief foutief is verzonden, maakt niet dat [appellant] niet tijdig op de hoogte was van dat besluit en van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
Verder verplicht de Awb niet tot het vermelden van de exacte datum waarop de bezwaartermijn eindigt.
De brief van het college van 16 januari 2012 is op 18 januari 2012, de laatste dag waarop bezwaar kon worden ingediend, verzonden en na het verstrijken van de bezwaartermijn door [appellant] ontvangen. Reeds hierom kan de omstandigheid dat in deze brief abusievelijk is vermeld dat de bezwaartermijn van 6 weken aanvangt op 20 december 2011, geen reden vormen voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
Het betoog faalt ook op deze punten.
4. Hetgeen [appellant] overigens heeft betoogd, behoeft geen bespreking, nu dit zich niet richt op het in stand laten van de niet-ontvankelijkverklaring bij de uitspraak van de voorzieningenrechter.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013