201205306/1/A1.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2012 in zaken nrs. 12/1082 en 12/310 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Huizen.
Bij besluit van 11 mei 2011 heeft het college aan de gemeente Huizen omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van veertien parkeerplaatsen op een perceel gelegen aan de Kornwerd te Huizen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 december 2011 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 december 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door H. Brasser, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij] en anderen, bijgestaan door mr. U.E. Holdinga, zijn verschenen.
1. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat artikel 6.5.1 van de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bovenmaat" verbindende kracht mist en het college daarom niet bevoegd was een omgevingsvergunning te verlenen op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in verbinding met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1o, van de Wabo. Het voert daartoe aan dat de omgevingsvergunning voor de voorziene parkeerplaatsen niet leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming "Groen - Park", nu het deel van het als "Groen - Park" bestemde gebied dat benut wordt voor veertien parkeerplaatsen ondergeschikt is aan het deel van de gronden met die bestemming dat als zodanig in stand blijft. Het college voert verder aan dat artikel 6.5.1 voldoende objectief begrensd is, nu daarin vier voorwaarden voor toepassing worden vermeld.
Het college betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat in de plantoelichting bij het bestemmingsplan is vermeld dat deze ontheffingsmogelijkheid betrekking heeft op parkeren ten behoeve van de woningen in de aangrenzende wijk en dat voor bewoners van de woningen, gelegen aan de kop van de Kornwerd, de Gaast Passage en de zogeheten "piramidewoningen" is verzocht om de parkeerplaatsen op de onderhavige locatie aan te leggen. Het voert tevens aan dat bij de bestemming "Groen" een vergelijkbare regeling is opgenomen ten aanzien van parkeerplaatsen, met dat verschil dat de bestemming "Groen - Park" ook een bovenwijkse functie heeft.
1.1. Ingevolge artikel 6.1.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn de voor "Groen - Park" aangewezen gronden bestemd voor:
b. openbare groenvoorzieningen;
c. kleinschalige recreatieve voorzieningen;
Ingevolge artikel 6.1.2 zijn op en in deze gronden in verband met de bestemming toelaatbaar:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair en kunstobjecten;
b. (on)verharde fiets- en voetpaden;
c. singels, waterpartijen en bijhorende kunstobjecten;
d. verhardingen, geen parkeerplaatsen;
f. kleinschalige aanlegsteigers voor kleine boten.
Ingevolge artikel 6.5.1 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1.2, voor de aanleg van parkeerplaatsen ten behoeve van en na uitdrukkelijk verzoek van aanwonenden, mits het parkeren nadrukkelijk ondergeschikt is aan de groenvoorziening en uitsluitend langs de rand gerealiseerd wordt.
Ingevolge artikel 5.1.1 zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor openbare en/of gemeenschappelijke groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 5.1.2, aanhef en onder e, zijn op en in deze gronden in verband met de bestemming toelaatbaar verhardingen, geen parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 5.4.1 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1.2, voor de aanleg van parkeerplaatsen, mits het parkeren nadrukkelijk ondergeschikt is aan de groenvoorziening en uitsluitend langs de rand gerealiseerd wordt. De gronden met de bestemming "Groen", welke gelegen zijn langs de Aristoteleslaan, zijn uitgesloten van deze ontheffingsregeling.
1.2. Voor het perceel geldt ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Groen - Park". Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de bij artikel 6.5.1 van de planvoorschriften gegeven bevoegdheid onbeperkt is, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen. In het voorschrift worden de voorwaarden gesteld dat de parkeerplaatsen ten behoeve van aanwonenden zijn, na hun uitdrukkelijk verzoek daartoe, mits deze nadrukkelijk ondergeschikt zijn aan de groenvoorziening en uitsluitend langs de rand worden gerealiseerd. Het planvoorschrift is daarmee voldoende objectief begrensd en leidt, gelet op de voorwaarden, waaronder slechts van deze ontheffingsmogelijkheid gebruik kan worden gemaakt, niet tot een ingrijpende wijziging van de bestemmingsregeling en gebruiksmogelijkheden van het tot "Groen - Park" bestemde gebied. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het buiten toepassing laten van deze bepaling. Het betoog is in zoverre dan ook terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geconcludeerd, wordt niet aan de in artikel 6.5.1 van de planvoorschriften opgenomen voorwaarden voldaan. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat voor het begrip aanwonenden, zoals gebezigd in de voorwaarden, waaronder van deze binnenplanse ontheffingsmogelijkheid door het college gebruik mag worden gemaakt, een restrictieve uitleg is aangewezen, in die zin dat alleen door en ten behoeve van degenen die direct wonen aan de gronden waarop de voorziene parkeerplaatsen worden aangelegd om de aanleg daarvan kan worden verzocht. Anders dan het college stelt, valt niet in te zien dat onder aanwonende moet worden verstaan: wonende in de aangrenzende wijk.
Er is geen uitdrukkelijk verzoek om de voorziene parkeerplaatsen gedaan door de aldus in artikel 6.5.1 bedoelde aanwonenden. [wederpartij] en anderen hebben het college juist verzocht om geen parkeerplaatsen te realiseren vóór hun woningen, mede vanwege het uitzicht. Dat andere bewoners van de wijk het college wel hebben verzocht om ter plaatse parkeerplaatsen te realiseren, maakt dat niet anders.
De toelichting op het plan waarnaar het college heeft verwezen, doet daar niet aan af. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 april 2009 in zaak nr.
200803956/1), is de toelichting geen bindend onderdeel van een bestemmingsplan en vormt deze als zodanig derhalve geen concreet toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Voor zover uit de plantoelichting al een bovenwijkse functie voor de bestemming "Groen - Park" zou volgen, doet dat niet ter zake. Uit artikel 6.5.1 van de planvoorschriften volgt dat ontheffing alleen kan worden verleend ten behoeve van en na uitdrukkelijk verzoek van aanwonenden. De vergelijking met de bestemming "Groen", zoals door het college gemaakt, gaat niet op, nu daarin niet een dergelijke voorwaarde is opgenomen.
De voorzieningenrechter heeft terecht het besluit van 14 december 2011 vernietigd nu geen omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1o, van de wet, en het college terecht opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij het de aanvraag moet opvatten als een verzoek om het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van onderdeel a, onder 3o, daarvan.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
3. Aan het verzoek van [wederpartij] en anderen om het college alsnog te veroordelen in de kosten van de in de procedure aan hen verleende rechtsbijstand komt de Afdeling niet toe, reeds omdat zij geen hoger beroep hebben ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Huizen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013