ECLI:NL:RVS:2013:BZ3959

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201112700/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen last onder dwangsom opgelegd aan appellante wegens overtreding van geluidsnormen op bedrijventerrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een last onder dwangsom die op 11 oktober 2010 aan [appellante] is opgelegd wegens overtreding van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit artikel stelt dat het maximale geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen op een bedrijventerrein niet meer mag bedragen dan 65 dB(A) in de nachtelijke uren. Het college heeft in verschillende besluiten, waaronder een besluit van 22 februari 2011, het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard en heeft op 27 september 2012 besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college handhavend kon optreden, omdat de geluidsnorm was overschreden. [appellante] heeft in hoger beroep betoogd dat handhaving zou leiden tot een verslechtering van haar financiële situatie en verlies van arbeidsplaatsen, maar de Raad van State oordeelt dat deze omstandigheden geen bijzondere redenen vormen om van handhaving af te zien. Ook heeft [appellante] aangevoerd dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met een mediationovereenkomst die op 31 januari 2011 is gesloten, maar de Raad van State concludeert dat deze overeenkomst geen invloed heeft op het handhavingstraject.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 27 september 2012 ongegrond. De Raad benadrukt dat handhaving van de geluidsnormen van groot belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen op de regel dat verbeurde dwangsommen moeten worden ingevorderd. De beslissing van de Raad van State is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.

Uitspraak

201112700/1/A4.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 oktober 2011 in zaak nr. 11/1846 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft het college aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Bij besluit van 22 februari 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 1 augustus 2011 en 10 augustus 2011 heeft het college besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen.
Bij uitspraak van 28 oktober 2011 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen voornoemde besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft het college besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom.
[appellante] en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wouters en mr. Y. Bons, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, voor zover hier van belang, geldt voor een inrichting die is gelegen op een bedrijventerrein dat het maximale geluidsniveau (LAmax) op de gevel van gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein niet meer mag bedragen dan 65 dB(A) in de periode van 23.00 uur tot 07.00 uur.
2.    Vaststaat dat deze geluidsnorm is overschreden, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen  dat niet is gebleken dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie had moeten worden afgezien. Daartoe voert zij aan dat handhaving zal leiden tot een verdere verslechtering van de financiële situatie en tot verlies van arbeidsplaatsen.
3.1.    De door [appellante] gestelde omstandigheid dat handhavend optreden aanzienlijke financiële gevolgen heeft en leidt tot verlies van arbeidsplaatsen, betreft geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan van handhaving moet worden afgezien.
Het betoog faalt.
4.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mediationovereenkomst die de gemeente Roosendaal, [belanghebbende] en [appellante] op 31 januari 2011 hebben gesloten. Volgens [appellante] strekt deze overeenkomst - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - zich mede uit over de bezwaarprocedure met betrekking tot het opleggen van de last onder dwangsom en de invordering van de verbeurde dwangsommen.
4.1.     Op 31 januari 2011 is een mediationovereenkomst gesloten waarbij de gemeente Roosendaal, [appellante] en [belanghebbende] partij zijn. In artikel 1 van de Mediationovereenkomst is een globale omschrijving van de 'kwestie' opgenomen. Deze luidt: ‘Woonproblematiek [locatie] te Roosendaal’.
In het kader van de mediation zijn geen afspraken gemaakt over handhaving van de geldende geluidsnormen. Evenmin heeft het college in dit kader toezeggingen gedaan over de handhaving en mogelijke invordering van verbeurde dwangsommen. Met de mediation is ook niet beoogd het handhavingstraject op te schorten. Zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd staat het handhavingstraject geheel los van de mediation.
Gelet op het vorenstaande staat de mediationovereenkomst niet in de weg aan het opleggen van de last onder dwangsom en de invordering van de verbeurde dwangsommen.
Het betoog faalt.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij tijdens de begunstigingstermijn te weinig heeft gedaan om aan de lastgeving te voldoen.
Aan dit betoog kan geen beroepsgrond worden ontleend.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Ingevolge artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8.    Het college heeft op 11 juni 2012 ter plaatse van de woning van [belanghebbende] een geluidsmeting uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat de norm voor het maximale geluidniveau met maximaal 13 dB(A) is overschreden.
Bij besluit van 27 september 2012 is het college overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.
9.    [appellante] betoogt dat de invordering onredelijk is, mede in verband met het opleggen van een nieuwe last onder dwangsom op 13 september 2012. Zij stelt onder meer dat zij aan een structurele oplossing van de geluidproblematiek werkt.
9.1.    Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom, dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt kan worden gevonden in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
[appellante] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het college niet in redelijkheid kon overgaan tot invordering.
Het betoog faalt.
10.    Voor zover de beroepsgronden zich richten tegen het besluit van het college van 13 september 2012 tot het opleggen van een last onder dwangsom, moeten deze buiten beschouwing worden gelaten, aangezien dit besluit in deze procedure niet aan de orde is.
11.     Het beroep tegen het besluit van 27 september 2012 is ongegrond.
12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.     bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 27 september 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck    w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
190-778.