ECLI:NL:RVS:2013:BZ3947

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201201585/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van drank- en horecavergunningen in relatie tot sociaal-hygiënische eisen en Bouwbesluit 2003

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Beesel tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 28 december 2011 het besluit van het college om een drank- en horecavergunning te verlenen aan Café Friends vernietigd, omdat niet was aangetoond dat de inrichting voldeed aan de (isolatie)voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Het college had eerder op 20 april 2010 de vergunning verleend, maar dit besluit werd door de rechtbank als ondeugdelijk gemotiveerd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend zonder dat aan de bouwtechnische eisen was voldaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de (isolatie)voorschriften uit het Bouwbesluit 2003 deel uitmaken van de toetsingsgronden voor de aanvraag om een drank- en horecavergunning. De Afdeling stelde vast dat de sociaal-hygiënische eisen uit de Drank- en Horecawet (DHW) en de eisen uit het Bouwbesluit 2003 naast elkaar bestaan, maar dat de toetsing voor de vergunning uitsluitend op basis van de DHW dient te geschieden. De rechtbank had niet onderkend dat de eisen voor de vergunningverlening zoals neergelegd in de DHW niet de bouwtechnische eisen omvatten.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2010 werd alsnog ongegrond verklaard. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat de vergunning kon worden verleend, omdat de sociaal-hygiënische eisen waren nageleefd. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke scheiding tussen de eisen van de DHW en de bouwtechnische eisen van het Bouwbesluit 2003, en bevestigt dat de toetsing voor drank- en horecavergunningen primair op basis van de DHW dient te gebeuren.

Uitspraak

201201585/1/A3.
Datum uitspraak: 13 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Beesel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 december 2011 in zaak nr. 10/1270 in het geding tussen:
[wederpartijen] (hierna tezamen en in enkelvoud: [wederpartij]), allen wonend te Reuver, gemeente Beesel,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2010 heeft het college aan Café Friends een drank- en horecavergunning verleend voor de uitoefening van een horecabedrijf in de horeca-inrichting aan de Pastoor Vranckenlaan 28 te Reuver.
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 februari 2012 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist en dat bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven over dat besluit.
Het college en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. X.P.C. Wynands, advocaat te Roermond, en [wederpartij A] en [wederpartij C] zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat, nu de aangevallen uitspraak is bekendgemaakt vóór 1 januari 2013 deze moet worden beoordeeld aan de hand van het bestuursprocesrecht zoals dit gold vóór inwerkingtreding van deze wet.
Ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet (hierna: de DHW), zoals dat luidde ten tijde hier van belang, is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 10 dient de inrichting te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de sociale hygiëne te stellen eisen.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen.
Ter uitvoering van artikel 10 van de DHW is het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet vastgesteld (hierna: het Besluit DHW).
Ingevolge artikel 2, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, voldoet, onverminderd het Bouwbesluit 2003, een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend aan de in artikelen 3 tot en met 7 van het onderhavige besluit vervatte bepalingen.
2.    In verweer heeft [wederpartij] de ontvankelijkheid van het hoger beroep in twijfel getrokken, aangezien het college hoger beroep heeft ingesteld zonder daarbij de gronden te vermelden. Voor zover het college, zoals door hem verzocht, van de Afdeling vier weken de tijd heeft gekregen om alsnog gronden in te dienen, geldt dat deze drie dagen te laat zijn ingediend, aldus [wederpartij].
2.1.    De Afdeling heeft het hogerberoepschrift van het college op 6 februari 2012 ontvangen. Bij brief van 13 februari 2012 heeft de Afdeling het college medegedeeld dat het tot en met 12 maart 2012 de gelegenheid heeft om de gronden van het hoger beroep aan te voeren. Die gronden heeft de Afdeling tijdig ontvangen op 8 maart 2012. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat, zoals [wederpartij] heeft aangevoerd, het college misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de gronden niet terstond bij het instellen van het hoger beroep te vermelden.
3.    De verleende vergunning ziet op de volgende lokaliteiten en terrassen: een café van 65 m2, een uitbreiding van het café van 37,2 m2, een terras bij het café van 24 m2 en een terras aan de overzijde van 36 m2.
4.    De rechtbank heeft overwogen dat, gelet op artikel 2 van het Besluit DHW en de Nota van Toelichting daarbij (Stb. 2000, 438), in het kader van de toepassing van de DHW mede de vraag voorligt of is voldaan aan de (isolatie)voorschriften van het Bouwbesluit 2003. Volgens haar zijn er geen objectieve onderzoeksgegevens op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het café en de uitbreiding van het café ten tijde van het besluit van 12 oktober 2010 voldeden aan die (isolatie)voorschriften. Gelet hierop is dat besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, aldus de rechtbank. Aangezien de lokaliteiten en terrassen niet los van elkaar gezien kunnen worden, heeft zij het gehele besluit van 12 oktober 2010 vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
5.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de (isolatie)voorschriften uit het Bouwbesluit 2003 deel uitmaken van de toetsingsgronden voor de aanvraag om een drank- en horecavergunning. Volgens het college is met de zinsnede "onverminderd het Bouwbesluit 2003" alleen beoogd duidelijk te maken dat de sociaal-hygiënische eisen uit het Besluit DHW kunnen overlappen met de eisen uit het Bouwbesluit 2003 en dat, voor zover dat het geval is, laatstgenoemde eisen separaat van toepassing blijven op bouwwerken. Het college vindt steun voor die uitleg in de Nota van Toelichting bij het Besluit DHW.
5.1.    In het algemene deel van de Nota van Toelichting bij het Besluit DHW staat:
"Gekozen is voor een gewijzigde citeertitel. Hiermee wordt beoogd aan te geven dat het besluit niet alleen betrekking heeft op - ten behoeve van verantwoord verstrekken - te stellen bouwkundige eisen aan horeca- en slijtersbedrijven, maar ook op gebruikseisen, zoals bijvoorbeeld de eis te beschikken over een telefoonvoorziening. Als de tweede fase van het Bouwbesluit van kracht zal zijn, zal het nodig zijn het onderhavige besluit aan te passen. De bouwkundige eisen die gesteld worden aan inrichtingen waarin het horecabedrijf en slijtersbedrijf wordt uitgeoefend zullen dan niet meer in dit besluit uitgeschreven hoeven te worden. Wel zal er een verwijzing moeten komen naar de betreffende op verantwoord verstrekken gerichte eisen van het Bouwbesluit. Dan immers blijven die eisen weigerings- en intrekkingsgronden van vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet."
Verder wordt bij artikel 2 vermeld:
"Dit artikel is opgenomen om duidelijk te maken dat niet alleen in het onderhavige besluit, maar ook in het Bouwbesluit relevante regels zijn opgenomen voor inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend."
5.2.    Uit artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 10 van de DHW volgt dat het college bij de behandeling van een aanvraag om een drank- en horecavergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW dient te toetsen of de inrichting waarvoor die vergunning wordt gevraagd, voldoet aan de sociaal-hygiënische eisen die zijn neergelegd in het Besluit DHW.
Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 2 van het Besluit DHW en de Nota van Toelichting niet volgt dat onder die eisen mede het voldoen aan het Bouwbesluit 2003 moet worden begrepen. De verwijzing naar het Bouwbesluit 2003 is slechts opgenomen om duidelijk te maken dat naast de sociaal-hygiënische eisen, zoals neergelegd in het Besluit DHW, een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend tevens moet voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 daaraan stelt. Dat dit niet de sociaal-hygiënische eisen zijn als bedoeld in artikel 10 gelezen in verbinding met artikel 27 van de DHW, vindt steun in het algemene deel van de Nota van Toelichting. Daaruit volgt immers dat de eisen die grond voor weigering van een drank- en horecavergunning zijn - vooralsnog - zijn uitgeschreven in het Besluit DHW.
De rechtbank heeft het voorgaande ten onrechte niet onderkend. Het betoog slaagt.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2010 gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en het college is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2010 alsnog ongegrond verklaren. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de rechtbank de overige door [wederpartij] tegen dat besluit aangevoerde gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en [wederpartij] daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld.
7.    Het besluit van 27 februari 2012 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
Nu met de gedeeltelijke vernietiging van de aangevallen uitspraak aan dat besluit de grondslag is komen te ontvallen, zal de Afdeling dat besluit eveneens vernietigen.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 december 2011 in zaak nr. 10/1270, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel van 12 oktober 2010, kenmerk 201006351, gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en het college van burgemeester en wethouders van Beesel is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen dat besluit ongegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel van 27 februari 2012, kenmerk 200902906.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann    w.g. Biharie
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2013
611.