ECLI:NL:RVS:2013:BZ3403

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206664/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Pieter Breughelstraat vastgesteld door de gemeente Heemskerk

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Pieter Breughelstraat" dat op 26 april 2012 door de raad van de gemeente Heemskerk is vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant beroep ingesteld bij het college van burgemeester en wethouders, dat het beroepschrift doorstuurde naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De appellant betoogt dat het ontwerp van het bestemmingsplan niet de volledige zes weken ter inzage heeft gelegen en dat de ingediende zienswijzen niet binnen de wettelijke termijn zijn beantwoord. De raad stelt echter dat het ontwerpbestemmingsplan wel degelijk zes weken ter inzage heeft gelegen en dat de zienswijzen tijdig zijn beantwoord. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontwerp niet tijdig ter inzage heeft gelegen en dat de raad bevoegd was om het bestemmingsplan vast te stellen, ondanks de overschrijding van de termijn voor het nemen van een besluit.

Daarnaast voert de appellant aan dat het aantal geplande parkeerplaatsen niet voldoet aan de nieuwe parkeernorm, wat de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen. De raad stelt dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat het aantal zelfs boven de norm ligt. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd.

De appellant maakt ook bezwaar tegen de waardedaling van zijn woning door de nieuwbouw en de schaduwhinder die dit met zich meebrengt. De raad heeft echter een schaduwstudie laten uitvoeren en concludeert dat de schaduweffecten beperkt zijn. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de waardedaling niet significant zal zijn.

Tot slot worden er bezwaren geuit over de heien voor de fundering van de woningen en de overlast van een ondergrondse vuilcontainer. De raad stelt dat de exacte heimethode nog niet bekend is en dat er geen vergunning nodig is voor de afvalvoorzieningen. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aspecten tot grote overlast zullen leiden. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de raad.

Uitspraak

201206664/1/R1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Heemskerk,
en
de raad van de gemeente Heemskerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Pieter Breughelstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk beroep ingesteld. Het college heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) naar de Afdeling doorgezonden.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.S. de Jonge en S. Buisman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een herstructureringsgebied ter hoogte van de Pieter Breughelstraat. Aan de Pieter Breughelstraat is bouwruimte vrijgekomen doordat het buurthuis De Werf is gesloopt. Het plan voorziet in de bouwmogelijkheid van zeventien woningen, met bijbehorende tuinen en erven.
Procedure
2.    [appellant] betoogt dat het ontwerp van het bestemmingsplan niet de volledige zes weken ter inzage heeft gelegen en dat de ingediende zienswijzen niet binnen achttien weken zijn beantwoord.
2.1.    De raad stelt dat het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage heeft gelegen bij de gemeentebalie. Geconstateerd is dat het ter inzage gelegde exemplaar tot twee keer toe is meegenomen. Beide keren is hier een nieuw exemplaar voor neergelegd. Tevens was het ontwerpplan vanaf 3 oktober 2011 te raadplegen via de website van de gemeente en vanaf 13 oktober 2011 op www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2.    Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met de artikelen 3:11 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van een bestemmingsplan voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de Awb bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro wordt het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar gesteld.
Ingevolge het eerste lid, onder e, beslist de raad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
2.3.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan niet gedurende de in de wet voorgeschreven termijn ter inzage heeft gelegen. De Afdeling overweegt ten aanzien van het feit dat het ontwerpbestemmingsplan tot twee keer toe is meegenomen dat geïnteresseerden hierdoor niet zijn benadeeld nu het ontwerpplan beide keren onverwijld is vervangen.
Dat het ontwerpplan eerst op 13 oktober 2011 beschikbaar was op www.ruimtelijkeplannen.nl neemt niet weg dat door de plaatsing van het ontwerpbestemmingsplan op de website van de gemeente op 3 oktober 2011, is voldaan aan artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro.
Wat betreft de beantwoording van de zienswijzen stelt de Afdeling vast dat de in artikel 3.8, eerste lid, onder e, van de Wro gestelde termijn voor het nemen van een besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan met bijna tien weken is overschreden. Uit deze bepaling noch uit enige andere bepaling kan echter worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen.
Het betoog faalt.
Parkeerplaatsen
3.    [appellant] voert aan dat het aantal geplande parkeerplaatsen niet aan de nieuwe parkeernorm voldoet, wat de verkeersveiligheid niet ten goede komt. Volgens de huidige landelijke parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning (gemiddelde woning) zullen volgens [appellant] negentien parkeerplaatsen te weinig zijn. Hierbij heeft [appellant] betrokken dat voor de bestaande woningen reeds een tekort aan parkeerplaatsen is.
Tevens voert [appellant] aan dat de aan te leggen parkeerplaatsen op de plaats van de huidige trottoirs rondom het te bebouwen perceel tot gevolg hebben dat de huidige bewoners hun vuilcontainers niet meer kwijt kunnen.
3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd voor de voorziene woningen.
3.2.    Volgens de plantoelichting is het benodigde aantal parkeerplaatsen berekend op basis van het parkeerbeleidsplan 2010, waarin de parkeernormen voor de gemeente Heemskerk zijn vastgelegd. Voor de categorie "woningen gemiddeld (3/4 kamers, woonopp. 80-110 m²)" geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning.
Op het stedenbouwkundig plan van de Pieter Breughelstraat van 26 april 2011 staan 39 parkeerplaatsen ingetekend.
3.3.    De Afdeling stelt vast dat voor de zeventien bij het plan voorziene woningen op basis van de norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, moet worden voorzien in 31 parkeerplaatsen.
Aangezien het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de voorziene woningen onbestreden is vastgesteld op 31 en in totaal 39 parkeerplaatsen worden aangelegd, is voorzien in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen. Nu acht parkeerplaatsen meer worden aangelegd dan nodig zijn, komt de raad bovendien tegemoet aan het bestaande tekort.
Met betrekking tot de afname van ruimte voor de vuilcontainers van de huidige bewoners, is niet gebleken dat de voorgenomen inrichting zal leiden tot onvoldoende ruimte.
Het betoog faalt.
Waardedaling woning
4.    [appellant] voert aan dat zijn koopwoning in waarde zal dalen door, behalve het tekort aan parkeerplaatsen, verminderd uitzicht, schaduwhinder, en het feit dat de nieuwe woningen sociale huurwoningen zullen worden.
4.1.    De raad geeft aan niet te verwachten dat er sprake van waardedaling zal zijn. Dat de geplande woningen sociale huurwoningen zijn, is volgens hem geen reden om een daling in de waarde van de omliggende koopwoningen te verwachten en bovendien wordt de wooncategorie niet geregeld in het bestemmingsplan.
De schaduwhinder neemt toe maar blijft beperkt, aldus de raad.
4.2.    Aan de gedeelten van het plan waarop de woningen zijn voorzien is de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder c, van de planregels mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met een maximumgoot- en maximumbouwhoogte zoals in het bestemmingsplan is aangegeven. De maximumgoothoogte bedraagt 6,5 m. De maximumbouwhoogte bedraagt 10,5 m.
De kortste afstand tussen het in het plan opgenomen bouwvlak en de woning van [appellant] is ongeveer 20 m.
4.3.    De voorheen aanwezige bebouwing onder het hiervoor geldende plan had een bouwhoogte van 4 m. De raad heeft ten behoeve van het plan een schaduwstudie laten verrichten door Schippers Architecten BNA. Met behulp van een computermodel is de schaduwwerking berekend voor de data 21 maart, 21 april, 21 juli, 21 oktober en 21 december. De studie laat zien dat in de wintermaanden extra schaduw zal ontstaan ten noorden en ten oosten van het plangebied. De woningen aan deze zijde zullen gedurende een aantal uren per dag schaduwhinder ondervinden ten gevolge van de bouw van de woningen. Uit de verrichte schaduwstudie volgt dat de schaduweffecten van de nieuwbouw in de zomermaanden niet veel van de tot voor kort bestaande situatie verschillen.
4.4.     De woning van [appellant] aan de Pieter Breughelstraat 42 zou op 21 oktober om 17.00 uur door de nieuwbouw in de schaduw komen te liggen, terwijl dit door het buurtcentrum De Werf om 18.00 uur was. Voor de rest van het jaar heeft de nieuwbouw geen gevolgen voor de schaduweffecten op het adres Pieter Breughelstraat 42. De raad heeft zich op basis van de schaduwstudie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de schaduweffecten beperkt zijn.
Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene nieuwbouw zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht voor [appellant]. Wat betreft de gevolgen van de toegestane bebouwing voor het uitzicht overweegt de Afdeling echter dat, gelet op de omstandigheid dat het desbetreffende perceel reeds bebouwd was, de afstand van ongeveer 20 m van de woning van [appellant] tot het bouwvlak en de ligging van de woning van [appellant] in een stedelijke omgeving, deze aantasting niet zodanig is dat de raad daaraan een groot gewicht had moeten toekennen.
[appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het gegeven dat de geplande woningen sociale huurwoningen zijn, zal leiden tot ernstige waardevermindering.
Uit het vorenstaande volgt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] genoemde aspecten niet tot een grote waardedaling zullen leiden.
Het betoog faalt.
Heien
5.    [appellant] voert aan dat het heien voor de fundering van de voorziene woningen zal leiden tot verzakking van en scheuren in de huidige woningen en daarmee tot schade. Ook hierdoor zal zijn woning in waarde dalen.
5.1.    De raad stelt dat de exacte heimethode nog niet bekend is en na verder grondonderzoek wordt bepaald. Er zal hierbij zoveel mogelijk trillingsvrij moeten worden geheid, gezien de bebouwde omgeving. Voorafgaand aan de heiwerkzaamheden zal bij de aangrenzende percelen de huidige staat worden opgenomen.
5.2.    Voorop staat dat de wijze van heien een kwestie van uitvoering betreft die thans niet aan de orde kan komen. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand vaststaat dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden leidt tot dusdanige schade aan zijn woning dat de raad hieraan een groot gewicht had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
Overlast ondergrondse vuilcontainer
6.    [appellant] voert aan dat de voorziene ondergrondse vuilcontainer overlast zal geven. Tevens is volgens hem de definitieve plaats van de container ten onrechte nog niet duidelijk, in verband met een iep die momenteel op de geplande plek staat.
6.1.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een omgevingsvergunning voor de kap van onder andere de iep is aangevraagd en vervolgens verleend. Naar aanleiding van gemaakt bezwaar is de aanvraag van de vergunning vervolgens aangepast waarbij is besloten de iep te laten staan.
6.2.    Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2, gelezen in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 2, achttiende lid, onder e, van die bijlage is geen omgevingsvergunning vereist voor een afvalcontainer voor huishoudelijk afval.
De raad stelt gelet hierop terecht dat afvalvoorzieningen vergunningsvrij zijn en daarom niet geregeld worden in een bestemmingsplan.
[appellant] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het afval van de zeventien geplande woningen zal leiden tot een dermate grote overlast, dat de raad hieraan een groot gewicht had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
Speelruimte
7.    [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte stelt dat het aanwezige plantsoen kan worden gezien als een informele speelruimte. Op de 16 m brede groenstrook zijn bewust bomen geplaatst om het gebruik als speelruimte te ontmoedigen.
7.1.    De Afdeling overweegt dat uit de stukken onvoldoende blijkt tegen welk planonderdeel [appellant] zich hiermee richt en wat hij met deze beroepsgrond wil bereiken.
Conclusie
8.    In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Bosnjakovic
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
410-770.