ECLI:NL:RVS:2013:BZ3394

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201205315/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Oosterzee-Gietersebrug en de vrijstelling voor landbouwmechanisatiewerkzaamheden

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan Oosterzee-Gietersebrug dat op 5 maart 2012 door de raad van de gemeente Lemsterland is vastgesteld. Appellant, wonend te Oosterzee, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek gericht op het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' dat betrekking heeft op zijn gronden. Appellant stelt dat er bij een eerder besluit van 25 augustus 2008 vrijstelling is verleend voor het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan tractoren en landbouwwerktuigen, en betwist de duidelijkheid van de planregeling omtrent deze werkzaamheden.

De raad van de gemeente Lemsterland heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de vrijstelling enkel betrekking heeft op een autoherstelinrichting en niet op een landbouwmechanisatiebedrijf. De raad heeft toegelicht dat de werkzaamheden aan landbouwwerktuigen van ondergeschikte betekenis zijn en dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor deze activiteiten, gezien de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 maart 2013 behandeld en geconcludeerd dat de raad terecht heeft geoordeeld dat de vrijstelling niet het recht biedt om voor 10% van de bedrijvigheid landbouwmechanisatiewerkzaamheden uit te voeren.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de huidige planregeling, waarbij de belangen van omwonenden in acht zijn genomen. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 6 maart 2013.

Uitspraak

201205315/1/R4.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oosterzee, gemeente Lemsterland,
en
de raad van de gemeente Lemsterland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan Oosterzee-Gietersebrug vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, en de raad, vertegenwoordigd door drs. P.B. Loonstra en mr. A. Daan, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" dat ziet op zijn gronden aan de [locatie]. Volgens [appellant] is bij besluit van 25 augustus 2008 vrijstelling verleend om, zoals blijkt uit de considerans bij dat besluit, bij de autoherstelinrichting die daar is gevestigd voor 10% herstelwerkzaamheden aan tractoren en landbouwwerktuigen uit te voeren en is onduidelijk in hoeverre die werkzaamheden op basis van de planregeling zijn toegestaan.
2.    De raad stelt dat de vrijstelling ziet op een autoherstelinrichting en niet op een landbouwmechanisatiebedrijf. De raad wijst er op dat in het kader van een procedure over de vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het bedrijf van [appellant] namens hem is verklaard dat vanaf de autoherstelinrichting een servicebus rijdt om op locatie onder meer landbouwwerktuigen te repareren en dat ten hoogste één maal per week een landbouwwerktuig naar het bedrijf wordt gehaald om ter plaatse te worden gerepareerd. Mede op basis hiervan is de conclusie getrokken dat sprake is van een autoherstelinrichting en niet van een landbouwmechanisatiebedrijf, aldus de raad. Omdat destijds van de zijde van [appellant] is aangegeven dat de landbouwmechanisatiewerkzaamheden van geringe betekenis zijn, zijn die werkzaamheden in het vrijstellingsbesluit onder het kopje "Besluit" niet genoemd, aldus de raad. Volgens de raad maakt het plan de door [appellant] beschreven activiteiten mogelijk en is er geen aanleiding om de omschrijving van het bedrijf te wijzigen in de door [appellant] gewenste zin, omdat daarmee meer ruimte ontstaat voor landbouwmechanisatie-activiteiten, terwijl die met het oog op de ruimtelijke uitstraling naar de omgeving ongewenst worden geacht.
3.    De gronden aan de [locatie] hebben, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "bedrijf".
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, sub 3, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor: bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" op de [locatie] een autoherstelinrichting is toegestaan.
4.    De Afdeling overweegt dat de raad voor het antwoord op de vraag waarvoor aan [appellant] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is verleend terecht doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de beschrijving van het besluit zoals weergegeven onder het kopje "Besluit". Landbouwmechanisatiewerkzaamheden zijn daar niet genoemd. De raad is er dan ook eveneens terecht van uitgegaan dat uit de vrijstelling niet het recht voortvloeit om voor 10% van de bedrijvigheid op de gronden van [appellant] landbouwmechanisatiewerkzaamheden uit te voeren. [appellant] voert in beroep overigens ook aan dat de werkzaamheden aan tractoren en landbouwwerktuigen nog lang geen 10% van de werkzaamheden van de autoherstelinrichting vormen. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre sprake is van bestaand legaal gebruik dat de raad in het voorliggende plan in beginsel bij recht mogelijk had moeten maken.
4.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat met het toestaan van een autoherstelinrichting op de gronden van [appellant], gelet op de ligging van die gronden tussen burgerwoningen, al wordt afgeweken van de aan te houden richtafstand tussen een autoherstelinrichting en woningen, maar dat dit in de voorliggende situatie nog juist aanvaardbaar kan worden geacht. Het uitdrukkelijk bij recht toestaan van 10% van de bedrijvigheid op die gronden in de vorm van landbouwmechanisatiewerkzaamheden acht de raad met het oog op de belangen van de omwonenden niet wenselijk, nu het bedrijvigheid uit een hogere milieucategorie betreft.
[appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden aan tractoren en landbouwwerktuigen meer dan een ondergeschikte nevenactiviteit van de autoherstelinrichting aan de [locatie] vormen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant B] blijkens de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 maart 2010, procedurenummer AWB 09/1451, in een procedure over de verleende vrijstelling heeft verklaard dat reparaties aan landbouwwerktuigen voornamelijk plaatsvinden bij de klant of bij de dealer, terwijl in de te bouwen loods geen voorzieningen aanwezig zullen zijn om landbouwwerktuigen te repareren.
Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de thans voor de [locatie] opgenomen planregeling.
5.    Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
528.