ECLI:NL:RVS:2013:BZ3392

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206616/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin een boete van € 4.000,00 werd opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd op 10 juni 2011, na een inspectie door de Arbeidsinspectie. De inspecteurs constateerden dat op 9 juni 2010 een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid verrichtte in de onderneming van [appellant]. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 januari 2013 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C.J. Driessen, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber. De Afdeling overwoog dat de Wav van toepassing was zoals deze luidde tot 1 januari 2013. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vreemdeling arbeid had verricht in de zin van de Wav, ondanks de stelling van [appellant] dat de vreemdeling enkel voor zichzelf kookte in het kader van een sollicitatie.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister de boete terecht had opgelegd. De hoogte van de boete was in overeenstemming met de beleidsregels en de omstandigheden van de overtreding. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor matiging van de boete, aangezien [appellant] niet had aangetoond dat hij onevenredig door de boete werd getroffen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201206616/1/V6.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2012 in zaak nr. 11/5423 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2011 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 4.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 7 november 2011 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2013, waar [appellant] bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Gelet op artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving; Stb 2012, 462, is op dit geding de Wav van toepassing zoals deze wet luidde tot 1 januari 2013.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2010 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per overtreding gesteld.
2.    Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (thans: Inspectie SZW) op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 22 februari 2011 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 9 juni 2010 [vreemdeling] van Turkse nationaliteit, in de onderneming van [appellant] is aangetroffen, terwijl hij arbeid verrichtte, bestaande uit het bakken van een pizza en afwassen, zonder dat daarvoor een tewerkstellingsvergunning was verleend.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [vreemdeling] geen arbeid heeft verricht in de zin van de Wav. Hiertoe voert hij aan dat [vreemdeling] eten voor zichzelf bereidde in het kader van een sollicitatie.
3.1.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94 23 574, nr. 5, blz. 2).
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200700303/1), zijn de aard, omvang en duur van de werkzaamheden en of loon is betaald dan wel het enkel hulp betrof, voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet van belang.
3.3.    In het boeterapport is vermeld dat de inspecteurs hebben waargenomen dat [vreemdeling], gekleed in een shirt met het opschrift 'thuisbezorgd.nl', naast de oven stond, een pizza bereidde en daarna afwaswerkzaamheden verrichtte. Voorts heeft [vreemdeling] verklaard dat hij voor de onderneming van [appellant] opruim- en schoonmaakwerkzaamheden verrichtte en hiervoor af en toe € 10,00 van [appellant] ontving. Blijkens het boeterapport heeft [appellant] de desbetreffende werkzaamheden van [vreemdeling] niet ontkend. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [vreemdeling] arbeid heeft verricht in de zin van de Wav. Dat [vreemdeling], naar [appellant] heeft gesteld, werkzaamheden in het kader van een sollicitatie heeft verricht, maakt dit, wat daar verder van zij, niet anders.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat aan de verklaring van [vreemdeling], die is gevoegd bij het boeterapport, geen waarde mag worden gehecht, omdat [vreemdeling] de Nederlandse taal slecht beheerst en zonder tolk is gehoord.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr.
200805991/1/V6) dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. In het boeterapport zijn, naast de als bijlage bij het boeterapport gevoegde verklaring van de vreemdeling, feitelijke waarnemingen van de inspecteurs opgenomen. [vreemdeling] heeft, nadat de door hem afgelegde verklaring aan hem was voorgelezen, verklaard hierin te volharden en deze vervolgens ondertekend. Onder deze omstandigheden vormt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring en doet dit niet af aan hetgeen is waargenomen door de inspecteurs.
Derhalve heeft de minister de verklaring van [vreemdeling] terecht aan het boeterapport ten grondslag gelegd en heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [vreemdeling] arbeid ten dienste van [appellant] heeft verricht.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt verder dat de boete niet evenredig is, omdat het voortbestaan van zijn bedrijf hierdoor in gevaar wordt gebracht.
5.1.    Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, derde lid, van de Wav, heeft de minister beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Deze beleidsregels zijn door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr.
201203733/1/V6). Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient hij de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig vast te stellen dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.2.    Uit de door [appellant] overgelegde IB60-verklaring blijkt dat hij in 2009 € 12.879,00 heeft aangegeven in box 1. Tevens blijkt uit de door [appellant] overlegde brief van 4 november 2010 van Kader Administratiekantoor dat zijn netto maandsalaris ongeveer € 1.400,00 bedraagt. Nu uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat [appellant] door de boete onevenredig wordt getroffen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen grond bestaat voor matiging van de opgelegde boete.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
164-766.