ECLI:NL:RVS:2013:BZ3378

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201205596/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en de bevoegdheid van het college in het geval van koikwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp ongegrond werd verklaard. Het college had op 28 maart 2011 een dwangsom opgelegd aan [appellant] om zijn koikwekerij op het perceel in Pijnacker te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het kweken van koikarpers niet in overeenstemming was met de bestemming 'Glastuinbouw' van het perceel. [appellant] voerde aan dat zijn activiteiten hobbymatig waren en dat er geen overtreding van het bestemmingsplan was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat het gebruik van het perceel voor het houden van koikarpers niet als hobbymatig kon worden aangemerkt. De Afdeling stelde vast dat de omvang van de kwekerij en de ruimtelijke uitstraling daarvan in strijd waren met het bestemmingsplan. Het betoog van [appellant] dat de last onduidelijk was, werd verworpen omdat deze beroepsgrond niet eerder was aangevoerd. De Afdeling concludeerde dat het algemeen belang gediend was met handhaving en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201205596/1/A1.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 april 2012 in zaak nr. 11/7299 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2011 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de koikwekerij op het perceel [locatie] te Pijnacker (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college [appellant] gelast het reclamebord aan de ingangzijde van het perceel, de website en de tien bekkens op het bij de kas behorende erf te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van die kas ten behoeve van de koikwekerij te beperken tot maximaal 80 m2.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door H.J.T. Smits en mr. E. Bouman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" rust op het perceel de bestemming "Glastuinbouw".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Glastuinbouw" gebied aangewezen gronden bestemd voor glastuinbouwbedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kassen en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan deze gronden gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van deze gronden en bouwwerken bepaalde.
Ingevolge artikel 1, onder 25, wordt onder glastuinbouw verstaan: de teelt van tuinbouwgewassen met behulp van kassen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden omdat er geen overtreding van het bestemmingsplan is. Hij voert daartoe aan dat hij hobbymatig een koikwekerij houdt die niet in strijd is met de bestemming. In dat kader voert hij aan dat geen boekhouding wordt bijgehouden en hij geen winst maakt. Tevens voert hij aan dat zijn kwekerij aanmerkelijk kleiner is dan een professionele kwekerij, hij op het perceel niet over professionele apparatuur beschikt en geen website heeft ten behoeve van de exploitatie. De feitelijke omvang van de kwekerij is voorts geringer dan de rechtbank heeft overwogen, aldus [appellant].
2.1. Het kweken van koikarpers is niet in overeenstemming met de bestemming "Glastuinbouw". Het college heeft ter zitting toegelicht dat, nu op het perceel een bedrijfswoning aanwezig is, het in bepaalde mate het hobbymatig houden van koikarpers al daar toestaat. Daarbij heeft het aansluiting gezocht bij de omstandigheid dat het is toegestaan bij woningen met een woonbestemming hobbymatig dieren te houden.
[appellant] heeft dit standpunt van het college niet betwist.
Op het perceel bevinden zich 24 bekkens voor het houden en kweken van koikarpers, waarvan veertien bekkens in de kassen en tien bekkens buiten de kassen op het perceel. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat in 21 van die bekkens enkele tot honderden vissen worden gehouden, waarbij het totale aantal vissen dat op het perceel wordt gehouden nooit meer dan 1.000 bedraagt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat alleen al vanwege de omvang van het grote aantal bekkens met koikarpers dat structureel op het perceel wordt gehouden, de ruimtelijke uitstraling die daarvan uitgaat dusdanig is dat het gebruik van het perceel voor het houden van koikarpers niet als hobbymatig kan worden aangemerkt. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft betoogd, de bekkens slechts drie procent van de oppervlakte van zijn bedrijf in beslag nemen, wat daar ook van zij, doet niet af aan de omvang en daarmee ruimtelijke uitstraling van de bekkens en het houden van koikarpers zelf. Anders dan [appellant] stelt, betekent de omstandigheid dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een te groot aantal van 4.000 koikarpers, wat daar ook van zij, niet dat zijn activiteiten, zoals hiervoor omschreven, het karakter van hobby niet te boven zouden gaan. Dat [appellant] slechts incidenteel koikarpers zou verkopen en daarbij geen winst maakt, geen boekhouding bijhoudt en geen website meer heeft, leidt evenmin tot dat oordeel.
Nu het kweken van koikarpers op het perceel met het bestemmingsplan strijdig gebruik is, dat niet is aan te merken als hobbymatig gebruik, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was ter zake handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de last onduidelijk is voor zover deze inhoudt dat de koikwekerij op het perceel verwijderd moet worden. Hij voert daartoe aan dat niet kenbaar is wanneer de kwekerij verwijderd is. Voorts voert hij aan dat uit de last niet volgt bij welke omvang hobbymatig houden van koikarpers nog wel is toegestaan.
3.1. Nu deze beroepsgrond niet door [appellant] bij de rechtbank is aangevoerd, maar hij die wel had kunnen aanvoeren, dient deze om die reden buiten beschouwing te blijven.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich in zijn geval geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college dient af te zien van handhavend optreden. Hiertoe voert hij aan dat hij sinds 1992 in de huidige omvang koikarpers houdt. Voorts voert hij aan dat omwonenden geen overlast daarvan ondervinden.
5.1. Nog daargelaten of [appellant] sinds 1992 de koikarpers houdt in de huidige omvang, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het enkele tijdsverloop, ongeacht de duur ervan, geen bijzondere omstandigheid is, op grond waarvan van handhaving behoort te worden afgezien. Dat omwonenden geen overlast ondervinden van de kwekerij, wat hier ook van zij, betekent evenmin dat het college de belangen van [appellant] zwaarder moest wegen dan het algemeen belang dat met handhaving is gediend.
Het betoog faalt.
6. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat het beroep van [appellant] op schending van het gelijkheidsbeginsel door het college faalt. De koikwekerij aan de Kortelandseweg 17 in Nootdorp is niet in strijd met het daar ter plaatse geldende bestemmingsplan waardoor dit geen vergelijkbaar geval is.
7. [appellant] betoogt voorts dat het college in strijd met het verbod op détournement de pouvoir en het fair play-beginsel heeft gehandeld door handhavend op te treden. Hij voert daartoe onder meer aan dat het college daartoe pas is overgegaan nadat [appellant] niet is ingegaan op een voorstel van een voormalige wethouder om zijn kas te verkopen.
7.1. Nu deze beroepsgrond niet door [appellant] bij de rechtbank is aangevoerd, maar dat wel had kunnen aanvoeren, dient deze om die reden buiten beschouwing te blijven.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college de last uit het besluit van 28 maart 2011, zoals die is gehandhaafd bij het besluit van 9 augustus 2012, gewijzigd. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellant] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals deze artikelen toentertijd luidden, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
10. [appellant] betoogt dat het houden van koikarpers op het perceel een hobbymatige activiteit is. Hij stelt dat het college zich bij de bepaling van de hobbymatige activiteit niet slechts heeft kunnen beperken tot de vraag op welke oppervlakte dit gebruik is toegestaan.
10.1. Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college [appellant] onder meer gelast alle tien bekkens op het perceel die buiten de kas liggen, te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van die kas ten behoeve van de koikwekerij tot maximaal 80 m2 te beperken. Zoals onder rechtsoverweging 2.1 is overwogen, is de huidige omvang waarin koikarpers worden gekweekt, onder de in die overweging geschetste omstandigheden, niet aan te merken als hobbymatig gebruik. In het licht daarvan heeft het college kunnen beslissen bij welke omvang aan oppervlakte van de koikwekerij volgens hem geen strijdig gebruik met het bestemmingsplan meer bestaat.
Het betoog faalt.
11. Het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012 is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juli 2012, kenmerk HJS/JvL/12UIT08762, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013
374-761.