201205124/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 april 2012 in zaak nr. 11/8858 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en BE te registreren in het rijbewijzenregister.
Bij besluit van 11 oktober 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen voldoet. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 104, eerste lid, kan de aanvrager van een verklaring van geschiktheid, indien hij een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
In paragraaf 8.8 van de bijlage, getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", is het volgende bepaald: "Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
2. Naar aanleiding van de door hem ingediende Eigen Verklaring is [appellant] op 12 maart 2011 gekeurd door de arts R. Duivenvoorden en de psychiater M. Hanoeman. Van die keuring is een rapport, gedateerd 29 april 2011, opgemaakt. Het CBR heeft op grond van dat rapport geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en BE te registreren in het rijbewijzenregister in verband met alcoholmisbruik door [appellant].
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het rapport voldoende concludent is en dat zij daarom ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn verzoek een onafhankelijk deskundige te benoemen. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte in haar oordeel betrokken dat hij geen herkeuring heeft aangevraagd. De rechtbank heeft niet duidelijk overwogen in hoeverre een CDT-waarde van 3,8% een absoluut gegeven is en daarbij niet in acht genomen dat het rapport inhoudelijk tegenstrijdig is, aldus [appellant].
3.1. Blijkens het rapport is bij [appellant] na laboratoriumonderzoek een CDT-waarde van 3,8% vastgesteld, hetgeen volgens het rapport met een hoge mate van waarschijnlijkheid een recent en overmatig alcoholgebruik bij [appellant] impliceert. Volgens het rapport heeft [appellant] verklaard dat hij in het afgelopen jaar gemiddeld één dag per week alcohol heeft gedronken en dat hij door de week niets en in het weekend één dag en gemiddeld twee alcoholeenheden dronk. In het rapport is echter tevens vermeld dat hij zijn alcoholgebruik waarschijnlijk fors heeft ondergerapporteerd. [appellant] beschikt over een matig besef van de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer, aldus het rapport. Nu ten tijde van het onderzoek geen recidiefvrije periode van één jaar zonder alcoholmisbruik was verstreken, hebben de keurend psychiater en arts geadviseerd tot ongeschiktheid.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr.
201202701/1/A3, overweegt de Afdeling dat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om een weigering een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen in het rijbewijzenregister te registreren niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Die omstandigheden doen zich hier niet voor.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoogde CDT-waarde bij hem een andere oorzaak heeft dan overmatig alcoholgebruik. Hetgeen in bezwaar is aangevoerd, namelijk dat de CDT-waarde een momentopname betrof van een periode waarin sprake was van meer alcoholgebruik, wijst eerder op het tegendeel. Gelet op de resultaten van het laboratoriumonderzoek en de overige in het rapport in aanmerking genomen omstandigheden, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het rapport voldoende concludent is. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn stelling dat het rapport tegenstrijdigheden bevat, nu hij die stelling niet heeft gemotiveerd.
[appellant] had voorts de mogelijkheid een tweede onderzoek als bedoeld in artikel 104, eerste lid, van het Reglement aan te vragen dan wel een eigen deskundigenrapport op te laten stellen. Hij heeft hier geen gebruik van gemaakt.
Gelet op het vorenstaande behoefde de rechtbank geen aanleiding te zien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2013