ECLI:NL:RVS:2013:BZ3335

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201211852/1/A1 en 201211852/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M. Kos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursrechtelijke voorschriften inzake bouwwerk en gebruik van perceel in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] en de stichting Stichting Nederlands Elektriciteits Museum tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, dat [appellant] gelastte vóór 1 april 2012 een bouwwerk aan de rechterzijde van het perceel [locatie] te Hoenderloo te verwijderen en het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur te beëindigen. Dit besluit werd onderbouwd met een dwangsom en was gebaseerd op overtredingen van het bestemmingsplan "Hoenderloo".

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 24 januari 2013. In de overwegingen werd vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze handhaving rechtvaardigden. De voorzitter oordeelde dat het algemeen belang bij handhaving zwaarder weegt dan de belangen van [appellant].

De voorzitter bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing benadrukt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van eigenaren bij het verkrijgen van de juiste vergunningen voor bouwwerken en gebruik van gronden.

Uitspraak

201211852/1/A1 en 201211852/2/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant] en de stichting Stichting Nederlands Elektriciteits Museum, gevestigd te Hoenderloo, gemeente Apeldoorn, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 15 november 2012 in zaak nrs. 12/1321 en 12/1322 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2012 heeft het college voor zover hier van belang, [appellant] gelast vóór 1 april 2012 het bouwwerk aan de rechterzijde van het perceel [locatie] te Hoenderloo te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft voorts de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.A. Robbers, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Vast staat dat het college bevoegd was handhavend op te treden tegen het zonder vergunning opgerichte bouwwerk op het perceel, alsmede tegen het gebruik van het perceel voor het permanent (uit)stallen van machines en apparatuur wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoenderloo".
3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.    [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden af had moeten zien.
4.1.    Dit betoog faalt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Dat de schuur vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar zou zijn, dat de indiener van het verzoek om handhaving geen zicht heeft op de schuur en dat het stallen van de machines en apparatuur vergelijkbaar is met het plaatsen van voorwerpen in tuinen, is, wat daar verder van zij, onvoldoende voor dat oordeel. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de schuur, zoals [appellant] stelt, noodzakelijk is voor de opslag van kwetsbare objecten van het Elektriciteits Museum. Het door [appellant] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat het college aan het belang van het museum doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. [appellant] heeft door het oprichten van het bouwwerk zonder vergunning en het gebruiken van het perceel in strijd met het bestemmingsplan, het risico genomen dat daartegen handhavend zou worden opgetreden door het college, terwijl het algemeen belang en het belang van derden bij handhaving zijn gediend.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Gelet op het voorgaande, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Kos
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013
580.