ECLI:NL:RVS:2013:BZ3334

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201211694/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Hilvarenbeek

Op 26 februari 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen de gemeente Hilvarenbeek en de verzoekers, beiden wonend in de nabijheid van het plangebied. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van de gemeente Hilvarenbeek van 27 september 2012, waarin het bestemmingsplan 'Paardenstraat/Bloemenstraat' werd vastgesteld. De verzoekers vreesden onomkeerbare gevolgen van het plan en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 februari 2013 zijn de verzoekers, de raad en de Woonstichting gehoord. De voorzitter overwoog dat het spoedeisende belang aanwezig was, omdat de Woonstichting niet wilde wachten met de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen. De voorzitter concludeerde dat er geen grond was voor de verwachting dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan onjuist was geweest. De verzoekers betoogden dat het plan zou leiden tot een toename van sluipverkeer en onvoldoende openbare parkeerplaatsen. De voorzitter oordeelde dat de raad voldoende parkeerplaatsen had voorzien en dat de verkeerssituatie niet onaanvaardbaar zou worden. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201211694/2/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Hilvarenbeek,
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Paardenstraat/Bloemenstraat te Hilvarenbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers], de raad en de stichting Woonstichting Leystromen (hierna: Woonstichting) hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2013, waar [verzoekers], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Lubbers-Kluijtmans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Woonstichting, vertegenwoordigd door L.W.J. Lamers, bijgestaan door mr. J.M.H. van den Mosselaar, advocaat te Best, gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan voorziet in de herinrichting van het gebied Paardenstraat, Bloemenstraat en Pastoor van Beijnenstraat, bestaande uit 35 nieuwe en 14 bestaande woningen.
3.    [verzoekers] wonen aan de Jachtlust, in de directe nabijheid van het plangebied. Met het verzoek beogen zij onomkeerbare gevolgen van het plan te voorkomen.
3.1.    Ter zitting heeft de Woonstichting te kennen gegeven dat zij niet zal wachten met de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen totdat de Afdeling uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure, omdat de initiatiefnemer zo spoedig mogelijk met de bouw van de woningen wil beginnen. De voorzitter overweegt dat het spoedeisende belang hiermee is gegeven, omdat het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kan leiden tot een onomkeerbare situatie.
4.    Ten aanzien van de door [verzoekers] gestelde gebreken in de terinzagelegging en publicatie van het ontwerp- en vastgestelde plan ziet de voorzitter geen grond voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan op deze punten onjuist is geweest.
5.    [verzoekers] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de doortrekking van de Jachtlust tot aan de Pastoor van Beijnenstraat. Zij vrezen voor een toename van (sluip)verkeer, waarnaar de raad geen onderzoek heeft gedaan. Als gevolg van het plan ontstaat volgens hen een nieuw verkeersknelpunt op de Jachtlust.
5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het aantal verkeersbewegingen op de Jachtlust als gevolg van de voorziene doortrekking nauwelijks zal toenemen.
5.2.    De voorzitter stelt voorop dat het plan meerdere ontsluitingsmogelijkheden kent en niet dwingt tot de door [verzoekers] genoemde invulling. Voor zover het de bedoeling van de raad is te voorzien in een nieuwe route van de Pastoor van Beijnenstraat naar de Jachtlust overweegt de voorzitter als volgt. Het plangebied blijft volgens de plantoelichting voor langzaam verkeer toegankelijk via de Jachtlust. Voor gemotoriseerd verkeer wordt deze route als eenrichtingsverkeer ingericht, zodat het gebruik als route voor sluipverkeer zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van het plan weliswaar in enige mate toenemen, doch er bestaat, gelet op het beperkt aantal nieuwe woningen, geen grond voor de verwachting dat dit aantal zodanig veel verkeersbewegingen genereert dat dit leidt tot een onaanvaardbare situatie in de vorm van een verkeersknelpunt op de Jachtlust.
6.    [verzoekers] betogen dat het plan niet voorziet in voldoende openbare parkeerplaatsen, waardoor de parkeerproblematiek aan de Jachtlust zal verslechteren. Hiertoe voeren zij aan dat de opgestelde parkeerbalans onjuist is, omdat bij de berekening geen onderscheid is gemaakt in verschillende typen parkeerplaatsen. Daarnaast zullen bestaande parkeerplaatsen aan de Jachtlust met het doortrekken ervan verdwijnen.
6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in 95 parkeerplaatsen. Met toepassing van de reductiefactor is er binnen het plan behoefte aan 84 parkeerplaatsen. Voorts bevat het plan voldoende capaciteit om een eventueel tekort op te vangen.
6.2.    Voor de bepaling van de parkeerbehoefte heeft de raad in dit geval aansluiting gezocht bij de parkeernormen zoals aanbevolen door het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW in publicatie 182 (hierna: CROW-normen), waarbij de raad is uitgegaan van zogenoemd schil/overloop gebied. Blijkens de plantoelichting en zoals ter zitting is toegelicht hanteert de raad een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per nieuwe wooneenheid en een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per bestaande wooneenheid. Niet is gebleken dat de raad bij de toepassing van de CROW-normen is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, dan wel dat het plan niet voldoende ruimte biedt voor het benodigde aantal parkeerplaatsen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook de groenbestemming, naast de verkeersbestemming, de aanleg van parkeerplaatsen mogelijk maakt. Reeds daarom bestaat geen grond voor de verwachting dat het plan tot een ernstige verslechtering van de parkeerproblematiek aan de Jachtlust leidt.
7.    Wat betreft de overige door [verzoekers] aangevoerde beroepsgronden over het vooroverleg, de m.e.r.-beoordeling, de archeologische dubbelbestemming, de woningbehoefte, de Flora- en faunawet en de bouwmogelijkheden voor kunstwerken ziet de voorzitter voorshands evenmin aanleiding voor het oordeel dat deze gronden in de bodemprocedure tot vernietiging van het bestreden besluit zullen leiden.
8.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Boermans
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2013
429-709.