ECLI:NL:RVS:2013:BZ2813

Raad van State

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201300087/1/V3.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en terugkeer naar land van herkomst

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 13 december 2012. De vreemdeling heeft op 21 december 2012 aangegeven Nederland te willen verlaten en beschikte op dat moment over een laissez passer en voldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 24 december 2012 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, maar de vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op 21 december 2012 aan de voorwaarden van artikel 59, lid 3 van de Vreemdelingenwet 2000 was voldaan. Dit betekent dat de staatssecretaris de bewaring had moeten beëindigen. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling krijgt een schadevergoeding toegekend voor de periode van onrechtmatige bewaring van 21 december 2012 tot 8 januari 2013. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 februari 2013.

Uitspraak

201300087/1/V3.
Datum uitspraak: 25 februari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 24 december 2012 in zaak nr. 12/39104 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen als grieven 1 en 3 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt de opgelegde bewaring beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat.
Ingevolge paragraaf A6/5.3.8. van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, wordt aan dat laatste vereiste slechts voldaan, indien de vreemdeling over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket of over voldoende middelen van bestaan beschikt.
2.1. De vreemdeling klaagt in grief 2 dat de rechtbank niet heeft onderkend dat vanaf 21 december 2012, de dag van de zitting bij de rechtbank, aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 was voldaan en dat de staatssecretaris derhalve aan voormeld artikel toepassing had moeten geven.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat voor hem vanaf 21 december 2012 de gelegenheid bestond Nederland te verlaten, nu een laissez passer voorhanden was en hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Voorts heeft hij uitdrukkelijk te kennen gegeven terug te willen keren naar zijn land van herkomst, aldus de vreemdeling.
2.2. Blijkens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor van 13 december 2012 heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, bij die gelegenheid verklaard:
"(…). Ik heb een baan in Albanië bij de posterijen en kan daar een vast contract krijgen. Ik moet echter snel terug omdat ik anders mijn baan verlies. Ik had vakantie tot 10 december 2012 en nu moet mijn familie steeds uitstel vragen bij de baas van de posterijen. (…)"
Blijkens het verslag van het met de vreemdeling op 14 december 2012 gehouden vertrekgesprek heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, bij die gelegenheid verklaard:
"(…). Ik ben niet in het bezit van documenten. Mijn vader heeft een kopie van mijn geboorteakte en verlopen Albanese paspoort en nog wat andere documenten naar de Albanese ambassade verzonden. Ik heb reeds telefonisch contact gehad met de ambassade van Albanië. Volgens de ambassade kan er snel een reisdocument voor mij worden afgegeven. Ik wil zo snel mogelijk terug naar Albanië. (…)"
Voorts blijkt uit een brief van 21 december 2012 dat de vreemdeling de rechtbank heeft geïnformeerd over het feit dat de Albanese autoriteiten op 20 december 2012 een laissez passer hebben afgegeven en dat deze op 21 december 2012 door een koerier van de IND wordt opgehaald. Daarnaast blijkt uit door de vreemdeling op 20 december 2012 overgelegde stukken dat hij de rechtbank heeft geïnformeerd over het feit dat hij vanaf 19 december 2012, wegens een aan hem toegekende schadevergoeding, over een bedrag van € 560,00 beschikt.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vreemdeling uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zo snel mogelijk terug te willen keren naar zijn land van herkomst. Voorts blijkt uit voormelde op de zaak betrekking hebbende stukken dat voor de vreemdeling op 21 december 2012 de gelegenheid bestond Nederland te verlaten, nu hij op die datum over een laissez passer en over voldoende middelen van bestaan kon beschikken.
Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat op 21 december 2012 aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 was voldaan en dat de staatssecretaris derhalve aan dit artikel toepassing had moeten geven. Dit heeft tot gevolg dat de bewaring van 21 december 2012 tot aan de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel op 8 januari 2013, onrechtmatig is geweest.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen in overweging 2.3. is overwogen, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 13 december 2012 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 21 december 2012 tot 8 januari 2013, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 24 december 2012 in zaak nr. 12/39104;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.440,00
(zegge: veertienhonderdveertig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter w.g. Vonk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2013
345-755.
Verzonden: 25 februari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser