Overwegingen
1. Hetgeen als grieven 1 en 3 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling achterwege indien en wordt de opgelegde bewaring beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat.
Ingevolge paragraaf A6/5.3.8. van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, wordt aan dat laatste vereiste slechts voldaan, indien de vreemdeling over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket of over voldoende middelen van bestaan beschikt.
2.1. De vreemdeling klaagt in grief 2 dat de rechtbank niet heeft onderkend dat vanaf 21 december 2012, de dag van de zitting bij de rechtbank, aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 was voldaan en dat de staatssecretaris derhalve aan voormeld artikel toepassing had moeten geven.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat voor hem vanaf 21 december 2012 de gelegenheid bestond Nederland te verlaten, nu een laissez passer voorhanden was en hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Voorts heeft hij uitdrukkelijk te kennen gegeven terug te willen keren naar zijn land van herkomst, aldus de vreemdeling.
2.2. Blijkens een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor van 13 december 2012 heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, bij die gelegenheid verklaard:
"(…). Ik heb een baan in Albanië bij de posterijen en kan daar een vast contract krijgen. Ik moet echter snel terug omdat ik anders mijn baan verlies. Ik had vakantie tot 10 december 2012 en nu moet mijn familie steeds uitstel vragen bij de baas van de posterijen. (…)"
Blijkens het verslag van het met de vreemdeling op 14 december 2012 gehouden vertrekgesprek heeft de vreemdeling, voor zover thans van belang, bij die gelegenheid verklaard:
"(…). Ik ben niet in het bezit van documenten. Mijn vader heeft een kopie van mijn geboorteakte en verlopen Albanese paspoort en nog wat andere documenten naar de Albanese ambassade verzonden. Ik heb reeds telefonisch contact gehad met de ambassade van Albanië. Volgens de ambassade kan er snel een reisdocument voor mij worden afgegeven. Ik wil zo snel mogelijk terug naar Albanië. (…)"
Voorts blijkt uit een brief van 21 december 2012 dat de vreemdeling de rechtbank heeft geïnformeerd over het feit dat de Albanese autoriteiten op 20 december 2012 een laissez passer hebben afgegeven en dat deze op 21 december 2012 door een koerier van de IND wordt opgehaald. Daarnaast blijkt uit door de vreemdeling op 20 december 2012 overgelegde stukken dat hij de rechtbank heeft geïnformeerd over het feit dat hij vanaf 19 december 2012, wegens een aan hem toegekende schadevergoeding, over een bedrag van € 560,00 beschikt.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat de vreemdeling uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zo snel mogelijk terug te willen keren naar zijn land van herkomst. Voorts blijkt uit voormelde op de zaak betrekking hebbende stukken dat voor de vreemdeling op 21 december 2012 de gelegenheid bestond Nederland te verlaten, nu hij op die datum over een laissez passer en over voldoende middelen van bestaan kon beschikken.
Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat op 21 december 2012 aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 was voldaan en dat de staatssecretaris derhalve aan dit artikel toepassing had moeten geven. Dit heeft tot gevolg dat de bewaring van 21 december 2012 tot aan de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel op 8 januari 2013, onrechtmatig is geweest.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen in overweging 2.3. is overwogen, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 13 december 2012 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 21 december 2012 tot 8 januari 2013, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.