Ingevolge artikel 62a, eerste lid, aanhef, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) stelt de staatssecretaris de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen, tenzij:
(…)
b. de vreemdeling in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, of
c. de vreemdeling door een andere lidstaat van de Europese Unie wordt teruggenomen op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale overeenkomst of regeling.
Ingevolge het derde lid wordt de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder b, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven. Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2011 in zaak nr. 201103206/1/V3; www.raadvanstate.nl) valt een door een lidstaat van de Europese Unie aan een andere lidstaat gericht verzoek tot overname of terugname van een vreemdeling op grond van de Verordening niet als terugkeer in de zin van de Terugkeerrichtlijn aan te merken, zodat deze richtlijn niet van toepassing is. Dat wordt niet anders indien de aangezochte lidstaat eerst na de inbewaringstelling instemt met het verzoek om overname of terugname, omdat wanneer een concreet aanknopingspunt bestaat dat een vreemdeling op grond van de Verordening aan een andere lidstaat van de Europese Unie zal kunnen worden overgedragen de toepassing van de richtlijn uitgesloten is.
5.1. De vreemdeling heeft niet te kennen gegeven dat hij in Nederland een asielaanvraag wil indienen en heeft evenmin verklaard dat hij een dergelijke aanvraag eerder in een andere lidstaat heeft ingediend. Voorts blijkt uit het formulier 'Eurodac search result van 9 november 2012' dat de vingerafdrukken van de vreemdeling niet in Eurodac zijn aangetroffen. Dat de vreemdeling naar gesteld rechtmatig verblijf heeft in Tsjechië, via Tsjechië en België naar Nederland is gereisd en een adres in Tsjechië heeft genoemd, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat mogelijk een van de in de Verordening vermelde gronden voor overname of terugname van toepassing is. Dit vindt bevestiging in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor van 9 november 2012, waarin de vreemdeling desgevraagd heeft verklaard dat hij zijn verblijfsrecht in Tsjechië heeft verworven doordat hij met een Tsjechische vrouw is gehuwd.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen concreet aanknopingspunt dat de vreemdeling op grond van de Verordening aan Tsjechië kan worden overgedragen. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris niet op die grond van het nemen van een terugkeerbesluit kon afzien.
6. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen in voormelde uitspraak van 24 april 2012, brengt een redelijke uitleg van artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn met zich dat de lidstaat waarin de illegale derdelander is aangetroffen geen terugkeerbesluit hoeft te nemen zolang het voornemen bestaat de derdelander over te dragen aan een andere lidstaat en daartoe concrete aanknopingspunten bestaan.
Artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is inmiddels geïmplementeerd in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de
Vw 2000. Er bestaat geen grond over die bepaling anders te oordelen dan in voormelde uitspraak over artikel 6, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is geoordeeld.
6.1. Dat de vreemdeling, anders dan de vreemdeling in voormelde uitspraak van de Afdeling van 24 april 2012, niet over een geldig paspoort beschikt, laat onverlet dat voor de toepassing van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 slechts van belang is of concrete aanknopingspunten bestaan dat de vreemdeling op grond van een op 13 januari 2009 geldende bilaterale overeenkomst of regeling aan een andere lidstaat kan worden overgedragen.
Nu de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat Nederland geen partij is bij een dergelijke overeenkomst of regeling met Tsjechië, is artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 reeds daarom niet van toepassing. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat de staatssecretaris evenmin op die grond van het nemen van een terugkeerbesluit kon afzien.
7. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2012 in zaak nr. 201103734/1/V3 (www.raadvanstate.nl) kan de staatssecretaris ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, in de situatie dat hij niet twijfelt aan het door de betreffende vreemdeling gestelde verblijfsrecht in een andere lidstaat, die vreemdeling niet in bewaring stellen zonder hem eerst op te dragen om zich onmiddellijk zelf naar het grondgebied van die lidstaat te begeven en hem in de gelegenheid te stellen aan deze opdracht te voldoen. Eerst indien de desbetreffende vreemdeling deze opdracht niet heeft opgevolgd, vaardigt de staatssecretaris jegens de vreemdeling een terugkeerbesluit uit.
Artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is inmiddels geïmplementeerd in artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Vw 2000. Er bestaat geen grond over die bepaling anders te oordelen dan in voormelde uitspraak over artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn is geoordeeld.
7.1. De Afdeling leidt uit de bewoordingen van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn – in het verlengde van voormelde uitspraak van
24 april 2012 in zaak nr. 201103734/1/V3 – af dat deze bepaling niet van toepassing is in geval van twijfel aan het door de desbetreffende vreemdeling gestelde verblijfsrecht in een andere lidstaat. Er bestaat geen grond om over artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Vw 2000 anders te oordelen.
In een geval waarin de staatssecretaris twijfelt aan het door de desbetreffende vreemdeling gestelde verblijfsrecht in een andere lidstaat en hij daartoe nader onderzoek wenst te doen, is het niet mogelijk de vreemdeling gedurende dat onderzoek in bewaring te stellen en te houden, aangezien bewaring in dat geval niet plaatsvindt in het kader van een procedure tot terugkeer naar het land van herkomst. Bewaring op zuiver nationaalrechtelijke grondslag is in dat geval evenmin mogelijk, omdat de bewaring niet is gericht op uitzetting, dat wil zeggen verwijdering uit Nederland met de sterke arm. Bewaring op nationaalrechtelijke grondslag is wel mogelijk gedurende de periode van onderzoek bij toepassing van artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat de bewaring daarbij is gericht op uitzetting (vergelijk overweging 2.4.3. van de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2012 in zaak nr. 201107709/1/V3; www.raadvanstate.nl). In het onderhavige geval kon van die mogelijkheid geen gebruik worden gemaakt wegens het ontbreken van een daartoe vereiste bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling. In een dergelijke situatie is het opleggen van een maatregel van bewaring daarom slechts mogelijk in het kader van een terugkeerprocedure. De staatssecretaris dient daartoe jegens de vreemdeling een terugkeerbesluit uit te vaardigen en met de vereiste voortvarendheid handelingen te verrichten met het oog op de uitzetting naar het land van herkomst dan wel een ander derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd. Dit laat evenwel onverlet dat artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn noch artikel 62a van de Vw 2000 eraan in de weg staat dat de staatssecretaris tegelijkertijd onderzoek verricht naar het door de vreemdeling gestelde verblijfsrecht in de andere lidstaat. Indien dit verblijfsrecht wordt bevestigd, dient de staatssecretaris alsnog toepassing te geven aan artikel 62a, derde lid, van de Vw 2000. Hij dient dan de maatregel van bewaring op te heffen, het terugkeerbesluit in te trekken en de vreemdeling op te dragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven.
7.2. Uit de omstandigheid dat de staatssecretaris bij de Tsjechische ambassade heeft laten onderzoeken of de vreemdeling beschikt over een geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf in Tsjechië, volgt dat hij twijfelt aan het door de vreemdeling gestelde rechtmatig verblijf aldaar. Gelet op deze twijfel behoefde de staatssecretaris de vreemdeling niet op te dragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat, in dit geval Tsjechië, te begeven. Gelet hierop bood artikel 62a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 evenmin grond om van het nemen van een terugkeerbesluit af te zien.
8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van
21 maart 2011 in zaak nr. 201100555/1/V3; www.raadvanstate.nl) mag een maatregel van bewaring, behoudens de in artikel 6 van de richtlijn benoemde uitzonderingsgevallen, uitsluitend worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen.
Artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is inmiddels geïmplementeerd in artikel 62a van de Vw 2000. Er bestaat geen grond over die bepaling anders te oordelen dan in voormelde uitspraak over artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is geoordeeld.
8.1. Uit het voorgaande volgt dat zich geen uitzonderingsgeval als voormeld voordoet. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris niet was gehouden voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met de inbewaringstelling van de vreemdeling een terugkeerbesluit jegens hem uit te vaardigen. Nu de vreemdeling in bewaring is gesteld zonder dat voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen, is de maatregel van aanvang af onrechtmatig.
De grief slaagt.
9. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 9 november 2012 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 9 november 2012 tot 11 december 2012, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
10. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.