201204299/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 maart 2012 in zaak nr. 11/1823 in het geding tussen:
de korpschef van de politieregio Fryslân.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de korpschef toestemming ten behoeve van [appellant] tot het verrichten van werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie onthouden.
Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M. van Eeten, advocaat te Den Helder, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J. Bosma, werkzaam bij de politieregio Fryslân, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr), zoals dit luidde ten tijde van belang, stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef van het politiekorps in de regio waar de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau, dan wel een onderdeel daarvan, is gevestigd.
Ingevolge het vijfde lid wordt de toestemming bedoeld in het tweede lid onthouden, indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk.
Ter uitvoering van de Wpbr heeft de minister van Justitie criteria voor het bepalen van bekwaamheid en betrouwbaarheid neergelegd in de Circulaire particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Circulaire).
Volgens paragraaf 2.1 van de Circulaire, wordt de toestemming aan personen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr, onthouden, indien:
a. de betrokkene binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete is opgelegd, of
c. op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten of deze niet voldoende betrouwbaar of geschikt is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Volgens die paragraaf gaat het er bij de toetsing van het onder c opgenomen criterium om dat de tewerkstelling van de betrokkene de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet mag schaden. Daarvan zal in het algemeen slechts sprake zijn, indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven de rechtsregels naast zich neer te leggen, waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook tegen betrokkene opgemaakte processen-verbaal of (dag)rapporten kunnen ertoe leiden dat betrokkene niet voldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken, aldus die passage.
Volgens paragraaf 2.1.1 kan de korpschef van het ervoor vermelde afwijken, indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
2. De korpschef heeft, voor zover thans nog van belang, de verzochte toestemming onthouden op grond van paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire. Daaraan heeft de korpschef informatie uit het Justitieel Documentatieregister ten grondslag gelegd. Daarnaast heeft [appellant] volgens de korpschef op het door de werknemer ten behoeve van de aanvraag in te vullen inlichtingenformulier bij de vraag of er omstandigheden zijn waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van de toestemming het vakje ‘ja’ aangekruist, en daarachter vermeld: ‘langer dan 15 jaar geen veroordelingen’. Omdat uit het Justitieel Documentatieregister volgt dat [appellant] in deze periode meermalen is veroordeeld, heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat [appellant] het inlichtingenformulier niet naar waarheid heeft ingevuld. Bovendien heeft [appellant] bij DHS Security B.V. (hierna: DHS) gewerkt, het bedrijf dat om toestemming heeft verzocht, ondanks het voornemen tot onthouding van de toestemming, aldus de korpschef.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat hij niet over de vereiste betrouwbaarheid, als bedoeld in paragraaf 2.1, aanhef en onder c, van de Circulaire beschikt. [appellant] heeft in het inlichtingenformulier vermeld dat hij langer dan 15 jaar niet is veroordeeld, omdat hij meende dat alleen onvoorwaardelijke gevangenisstraffen werden bedoeld. Volgens [appellant] moet er rekening mee worden gehouden dat hij de bewuste mededeling uit zichzelf heeft gedaan en dat er niet om werd gevraagd. Daarnaast heeft hij de data waarop hij werkzaamheden voor DHS heeft verricht, aan de politieregio Noord-Holland en aan de vennootschap onder firma Secco Security v.o.f., het bedrijf via welk hij wordt ingehuurd door DHS, doorgegeven.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 20 oktober 2004 in zaak nr.