ECLI:NL:RVS:2013:BZ2549

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201204395/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • D. Roemers
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verzoek werd op 19 april 2011 afgewezen, waarna de minister het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaarde op 24 september 2011. De rechtbank Rotterdam verklaarde op 15 maart 2012 het beroep van [appellant] ongegrond. Hierop volgde het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de minister opvolgde, het verzoek van [appellant] terecht had afgewezen. De staatssecretaris stelde dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet konden worden vastgesteld, omdat hij geen geldig buitenlands paspoort en geen gelegaliseerde geboorteakte had overgelegd. [appellant] betoogde dat hij in bewijsnood verkeerde, omdat hij niet in staat was om de gevraagde documenten te verkrijgen. Hij voerde aan dat hij herhaaldelijk verzoeken had ingediend bij de Chinese autoriteiten, maar zonder resultaat.

De Raad van State oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk niet in staat was om de benodigde documenten te verkrijgen. De staatssecretaris had bovendien gesteld dat [appellant] niet had geprobeerd om de documenten via derden te verkrijgen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeerde. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van bewijsstukken bij aanvragen voor het Nederlanderschap en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om aan te tonen dat hij aan de vereisten voldoet. De Raad van State bevestigde dat de staatssecretaris niet verplicht was om het verzoek goed te keuren zonder voldoende bewijs van identiteit en nationaliteit.

Uitspraak

201204395/1/V6.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2012 in zaak nr. 11/4866 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 19 april 2011 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2011 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rop en mr. M.R. Küthe, beiden advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
De Handleiding vermeldt voorts dat een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument dient over te leggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit dient niet alleen te geschieden in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. Indien de verzoeker niet in het bezit is van een geldig buitenlands reisdocument en houder is van een verblijfsvergunning asiel, of staatloos is, mag hij óf een vluchtelingenpaspoort óf een vreemdelingenpaspoort overleggen. Is de verzoeker houder van een regulier verblijfsrecht (dit is alles dat niet een verblijfsrecht asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd is), dan moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument worden overgelegd, tenzij de verzoeker met ‘staatloos’ in de gemeentelijke basisadministratie is opgenomen. Dit geldt met ingang van 1 mei 2009 ook voor houders van een regulier verblijfsrecht, die bij de verlening en/of verlenging van het verblijfsrecht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst zijn vrijgesteld van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort), tenzij de hier bedoelde verzoeker op onderstaand beschreven wijze aantoont dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument.
Van het vereiste van het overleggen van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) is vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is een geldig buitenlands reisdocument over te leggen. In bewijsnood is een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
Verder is in de Handleiding vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.
3.    De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] om verlening van het Nederlanderschap afgewezen omdat zijn identiteit en nationaliteit niet kunnen worden vastgesteld. Niet in geschil is dat [appellant] bij zijn verzoek geen geldig buitenlands paspoort en geen gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet in bewijsnood verkeert. [appellant] voert hiertoe aan dat hij er alles aan heeft gedaan om de gevraagde documenten te verkrijgen, aangezien hij in een jaar tijd driemaal een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan bij de bevoegde autoriteiten, zonder resultaat. [appellant] voert voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet in staat is naar China af te reizen om aldaar de gevraagde documenten aan te vragen, aangezien hij slechts beschikt over een vreemdelingenpaspoort met daarin de aantekening "uitgezonderd China". De staatssecretaris heeft volgens [appellant] niet betwist dat hij met dit document China niet kan inreizen. [appellant] voert verder, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 januari 2011 (LJN: BP3163), aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voor hem niet mogelijk is om met behulp van een laissez passer China in te reizen, aangezien de Chinese autoriteiten in de afgelopen vijf jaar slechts tweemaal een laissez passer hebben afgegeven voor een Chinese vreemdeling die vanuit Nederland is uitgezet naar China.
4.1.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij van de Chinese autoriteiten geen paspoort en gelegaliseerde geboorteakte kan verkrijgen. Hij heeft immers, buiten het vergeefs indienen van schriftelijke verzoeken om afgifte van de gevraagde documenten aan de Chinese autoriteiten, de door hem gestelde bewijsnood op geen enkele wijze gestaafd. In dit verband wordt in aanmerking genomen dat de staatssecretaris zich in het besluit van 24 september 2011 onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft getracht om de gevraagde documenten met behulp van derden te verkrijgen. Daargelaten of het voor [appellant] mogelijk is om met zijn vreemdelingenpaspoort en een laissez passer China in te reizen, heeft hij aldus niet al het mogelijke gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet in bewijsnood verkeert. Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. Groenendijk
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
164-670.