ECLI:NL:RVS:2013:BZ2543

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201200533/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de last onder dwangsom en de invordering daarvan in het kader van de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 23 november 2011 geoordeeld dat het college ten onrechte een last onder dwangsom had opgelegd aan de wederpartij, die niet had voldaan aan de voorschriften van de verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer. Het college had een dwangsom van € 8.500,- opgelegd voor elke constatering van niet-naleving van voorschrift 2.1 van de vergunning, die betrekking had op de opslag van gevaarlijke stoffen in hal N van het op- en overslagbedrijf.

De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van stoffen van ADR klasse 3 in hal N tijdelijk was en dat er geen sprake was van opslag in de zin van de vergunning. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de tijdelijke aanwezigheid van de stoffen in hal N niet in strijd was met de vergunning. De Raad concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de stoffen langer dan toegestaan in hal N waren opgeslagen en dat de invordering van de dwangsom derhalve onterecht was.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige interpretatie van vergunningvoorschriften en benadrukt dat tijdelijke situaties niet automatisch als opslag kunnen worden gekwalificeerd. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201200533/1/A4.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 november 2011 in zaak nr. 11/3691 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2011, voor zover hier van belang, heeft het college aan [wederpartij] een last onder dwangsom opgelegd ter zake van het niet naleven van voorschrift 2.1 van de verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer ten behoeve van het op- en overslagbedrijf aan de [locatie] te Roosendaal.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college het door [wederpartij] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft het college een besluit tot invordering genomen.
Bij uitspraak van 23 november 2011 heeft de rechtbank het door [wederpartij] ingestelde beroep voor zover gericht tegen het besluit van 12 juli 2011 ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen het besluit van 10 augustus 2011 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Het college heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld voor zover daarbij het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 10 augustus 2011, gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wouters en mr. R.M. Königel-de Pijper, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 15 maart 2011 is onder meer een last opgelegd, inhoudende dat een dwangsom van € 8.500,- wordt verbeurd per keer dat wordt geconstateerd dat binnen de inrichting in strijd met voorschrift 2.1 van de op 4 december 2011 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning gevaarlijke stoffen in aard en hoeveelheid niet worden opgeslagen zoals aangegeven in de bij de aanvraag behorende bescheiden.
Aan dit besluit heeft het college in zoverre ten grondslag gelegd dat was geconstateerd dat in strijd met de aanvraag stoffen in een niet daarvoor bedoelde hal werden opgeslagen.
Aan het bij de rechtbank bestreden besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom ligt ten grondslag de constatering van de Regionale Milieudienst West-Brabant dat op 31 mei 2011 stoffen van ADR klasse 3 waren opgesteld in hal N.
2.    Ingevolge voorschrift 2.1 van de revisievergunning moeten gevaarlijke stoffen in aard en hoeveelheid worden opgeslagen zoals aangegeven in de bij de aanvraag behorende bescheiden.
3.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat in strijd met de opgelegde last stoffen van ADR klasse 3 werden opgeslagen in hal N. Volgens het college mogen stoffen van ADR klasse 3 niet aanwezig zijn in hal N, ongeacht of deze stoffen na het lossen tijdelijk worden neergezet of worden opgeslagen. De milieuvergunning staat, zo blijkt volgens het college uit de daarbij behorende plattegrondtekening MA-02 en het veiligheidsrapport bij de aanvraag, het lossen van dergelijke stoffen alleen toe in de distributiehal of via de hal waar zij mogen worden opgeslagen. Het college betwist dat de stoffen niet meer dan een half uur in hal N aanwezig waren. Nu de aanwezigheid van de stoffen van ADR klasse 3 in hal N vast staat, is niet voldaan aan de last, zo stelt het college.
4.    Blijkens het controleverslag van de Regionale Milieudienst West-Brabant is op 31 mei 2011 geconstateerd dat stoffen van ADR klasse 3 aanwezig waren in hal N. Deze stoffen waren afkomstig van een klant die deels ongeklasseerde en deels ADR klasse 3 drums had afgeleverd. Omdat de informatie op de vrachtbrief niet overeenkwam met de afgeleverde hoeveelheden, kon de partij stoffen nog niet ingeslagen worden. De teamleider heeft toen, zo staat in het controleverslag, besloten de stoffen van ADR klasse 3 in hal N te lossen en er tijdelijk te laten staan totdat de papieren in orde waren. Volgens de teamleider zou dit vaker voorkomen en wordt indien de vracht voor het grootste deel bestaat uit ongeklasseerde stoffen, de vracht gelost in een hal die geschikt is voor de ongeklasseerde stoffen, zo staat in het controleverslag. Dit heeft tot gevolg dat tijdelijk stoffen in een loods staan, terwijl die stoffen daar volgens het controleverslag niet mogen staan. De tijdelijkheid kan soms tot de volgende dag duren.
4.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de stoffen in ADR klasse 3 niet korter dan een half uur en niet langer dan een dag in hal N aanwezig zijn geweest. Blijkens het controleverslag zijn de stoffen van ADR klasse 3 in hal N gelost en hebben deze daar tijdelijk tot de papieren in orde waren, gestaan.
De rechtbank is met juistheid ervan uitgegaan dat de aanwezigheid van stoffen van ADR klasse 3 in hal N een tijdelijk karakter had. De rechtbank heeft terecht het college niet gevolgd in de uitleg van de vergunning dat zodra het feitelijke lossen van een vrachtwagen is beëindigd, de aanwezigheid van de geloste stoffen in een hal moet worden beschouwd als opslag. Een redelijke uitleg van de vergunning brengt mee dat het gedurende een korte tijd laten staan van stoffen in een hal waar de opslag van deze stoffen niet is toegestaan met het oog op de administratieve afwikkeling van een geloste partij stoffen, geen met de vergunning strijdige opslag is. Uit het controleverslag noch anderszins blijkt de exacte duur van de aanwezigheid van de stoffen in hal N. Derhalve is niet komen vast te staan dat de aanwezigheid van stoffen van ADR klasse 3 in hal N van zodanige duur is geweest dat daarmee in strijd met de opgelegde last stoffen van ADR klasse 3 in hal N waren opgeslagen en een dwangsom is verbeurd.
Voor zover het college zich nog op het standpunt heeft gesteld dat een dwangsom is verbeurd, omdat de stoffen van ADR klasse 3 niet mochten worden gelost in hal N, wordt overwogen dat de opgelegde last uitsluitend ziet op opslag en niet mede op het lossen.
4.2.    De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat een dwangsom niet is verbeurd en dat het college derhalve ten onrechte heeft besloten tot invordering.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
163-778.