ECLI:NL:RVS:2013:BZ2517

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201201219/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N. Verheij
  • P.A. Koppen
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek ontheffing onderhoudsplicht Kronkelbosweg te Putte

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank Breda. Het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht had op 5 april 2011 het verzoek van [appellant] om ontheffing van de onderhoudsplicht van een gedeelte van de Kronkelbosweg te Putte afgewezen. Dit besluit werd door het college in een later besluit op 7 september 2011 bevestigd, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond werd verklaard. De rechtbank Breda heeft op 10 januari 2012 het beroep van [appellant] tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

[Appellant] stelde dat de weg intensiever wordt gebruikt, wat de onderhoudslast onevenredig zou verzwaren. Het college heeft echter geoordeeld dat [appellant] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de functie en het gebruik van de weg zodanig zijn gewijzigd dat ontheffing redelijk zou zijn. De verkeersbewegingen op het relevante gedeelte van de Kronkelbosweg werden niet als onredelijk bezwarend beschouwd.

De Raad van State heeft de zaak op 30 januari 2013 ter zitting behandeld, waar [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college het verzoek van [appellant] in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de gevolgen van het intensiever gebruik van de weg voor rekening van [appellant] komen, aangezien de weg bij de aankoop van het perceel openbaar was en als zodanig in de wegenlegger was opgenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201201219/1/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 januari 2012 in zaak nr. 11/4760 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om hem te ontheffen van de verplichting een gedeelte van de Kronkelbosweg te Putte te onderhouden afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mrs. M.F.P.M. Brogtrop en C.A.E. van der Poel, beiden advocaat te Bergen op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door G.P.L.M. Schets, werkzaam in dienst van de gemeente Woensdrecht, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Wegenwet kunnen burgemeester en wethouders het onderhoud van een binnen de gemeente liggende weg ten laste van de gemeente brengen. Het besluit van burgemeester en wethouders wordt aan gedeputeerde staten meegedeeld.
2.    [appellant] is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend als C 1668 te Putte. Op dit perceel ligt een gedeelte van de Kronkelbosweg, een onverharde openbare weg. Niet in geschil is dat [appellant], als eigenaar van het perceel, deze weg moet onderhouden en de gemeente Woensdrecht voor de goede staat ervan verantwoordelijk is.
[appellant] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat die weg intensiever dan voorheen wordt gebruikt, waardoor de last tot onderhoud onevenredig is verzwaard.
3.    Het college heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat de functie en het gebruik van de weg zodanig gewijzigd zijn, dat ontheffing van de onderhoudsplicht redelijk is, nu de vastgestelde verkeersbewegingen op het relevante gedeelte van de Kronkelbosweg niet als onredelijk bezwarend kunnen worden aangemerkt.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door hem niet te volgen in het betoog dat het college zijn verzoek in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen, heeft miskend dat het op zijn perceel gelegen gedeelte van de Kronkelbosweg intensiever wordt gebruikt sinds, na aankoop van het perceel, het aangrenzende Moretusbos voor verkeer is afgesloten en dat Staatsbosbeheer met zwaar materieel gebruik maakt van de weg. Ook heeft zij miskend dat de in aanmerking genomen verkeerstelling in de zomer heeft plaatsgevonden en slechts een momentopname is. Het kan voorts nog jaren duren, voordat de Kronkelbosweg minder intensief zal worden gebruikt, aldus [appellant].
5.    De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het verzoek van [appellant] in redelijkheid niet heeft kunnen afwijzen. Zij heeft met juistheid geoordeeld dat het college de gestelde gevolgen van het intensiever gebruik van het op het perceel van [appellant] gelegen gedeelte van de Kronkelbosweg door afsluiting van het Moretusbos voor rekening van [appellant] mocht laten. De Kronkelbosweg was bij de aankoop van het perceel door [appellant] openbaar en als zodanig in de wegenlegger opgenomen. Het behoort tot het normaal maatschappelijk risico van de eigenaar van een weg dat het gebruik ervan kan toenemen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om het standpunt van het college dat de omstandigheid dat Staatsbosbeheer van de weg meer gebruik maakt samenhangt met de realisatie van het landgoed van [appellant], rechtens onjuist te achten. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat deze realisatie mogelijk langer zal duren, leidt niet tot een ander oordeel, nu ook dat in zijn risicosfeer ligt. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de uitkomst van de verkeerstelling niet zodanig is, dat op basis daarvan moet worden geoordeeld dat voor [appellant] de onderhoudslast van het gedeelte van de weg dat op zijn perceel ligt, onevenredig zwaar is. Nu [appellant] geen verkeersonderzoek ter plaatse heeft laten verrichten met een andersluidende conclusie, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zijn besluit mede op de gehouden verkeerstelling heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. Klein
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
176-591.