201205027/1/R1 en 201205383/1/R1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Horst, gemeente Horst aan de Maas, en anderen,
2. [appellant sub 2], wonend te Horst, gemeente Horst aan de Maas,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Grubbenvorst, gemeente Horst aan de Maas,
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft de raad de bestemmingsplannen "Herziening Regels bestemmingsplan Buitengebied 2011" (hierna: bestemmingsplan Regels) en "Herziening Verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied 2011" (hierna: bestemmingsplan Verbeelding) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, in de persoon van en vertegenwoordigd door [appellant sub 1] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.L. Lucas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en H.W.J.B. Janssen en bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, als partij gehoord.
1. Het bestemmingsplan Regels voorziet in een actualisatie van de planregels voor het buitengebied van de voormalige gemeente Horst aan de Maas, exclusief het bestemmingsplan "Park de Peelbergen", het bestemmingsplan "Venrayseweg" en het bestemmingsplan "Californië". Tevens is een gebied gelegen in het zogeheten Klavertje-vier-gebied buiten het bestemmingsplan Regels gelaten. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter, maar voorziet in enkele nieuwe ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan Verbeelding betreft een actualisatie van het planologische regime voor een aantal locaties in het buitengebied van de gemeente Horst aan de Maas.
Het beroep van [appellant sub 3]
2. [appellant sub 3] betoogt dat de kennisgeving van het ontwerpplan Regels in het huis-aan-huisblad "Hallo Horst aan de Maas" niet voldeed aan artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Hierdoor kunnen ook de belangen van anderen zijn geschaad.
2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van een bestemmingsplan, met dien verstande dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpplan naar voren worden gebracht.
Ingevolge artikel 2:14, tweede lid, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.2. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 15 augustus 2012 in zaak nr.
201102433/1/A4heeft overwogen, komt het bestuursorgaan bij de toepassing van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb een zekere vrijheid toe, mits aldus een geschikte wijze van kennisgeving van het ontwerpbesluit plaatsvindt.
In deze uitspraak heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb in onderlinge samenhang aldus dienen te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid, van de Awb van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.3. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan geen wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb gold. Dit betekent dat in de voorliggende situatie op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis diende te worden gegeven van het ontwerpbestemmingsplan.
2.4. In het huis-aan-huisblad "Hallo Horst aan de Maas" van 21 juli 2011 is met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan Regels slechts vermeld dat in het elektronisch gemeenteblad een publicatie is te raadplegen die betrekking heeft op "Buitengebied 1, 2 en 3". Hierbij is ten onrechte niet de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit vermeld. Deze vermelding kan daarom niet worden aangemerkt als een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zodat daarmee niet is voldaan aan het vereiste dat op ten minste één niet-elektronische wijze, kennis moet worden gegeven van het ontwerpplan. Gelet hierop heeft de kennisgeving van het ontwerpplan Regels in dit geval plaatsgevonden in strijd met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover daarbij het bestemmingsplan Regels is vastgesteld, te worden vernietigd. Het vorenstaande brengt mee dat de overige beroepsgronden van [appellant sub 3] geen bespreking meer behoeven.
Bestemmingsplan Verbeelding
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met het besluit van de raad van 7 februari 2012 tot vaststelling van de herziening wat betreft het perceel Venloseweg 110. [appellant sub 2] exploiteert een veehouderijbedrijf op het naastgelegen perceel aan de [locatie 1]. [appellant sub 2] betoogt dat in het bestemmingsplan Verbeelding ten onrechte ruimere mogelijkheden zijn opgenomen dan waarin met het projectbesluit van 8 juli 2011 op het perceel Venloseweg 110 is voorzien. Zo is volgens [appellant sub 2] ten onrechte geen koppeling gemaakt tussen de twee bouwvlakken op het perceel Venloseweg 110. Hij vreest daardoor een beperking voor zijn bedrijfsvoering en de bedrijfsvoering van andere agrarische bedrijven aan de Venloseweg en de Dijkerheideweg 9. [appellant sub 2] voert tevens aan dat de regels voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
3.1. Aan het perceel Venloseweg 110 is in het bestemmingsplan Verbeelding de bestemming "Recreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - camperstandplaats" toegekend. Voorts zijn aan het perceel twee bouwvlakken toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.2.1, aanhef en onder a en b, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, zijn op het perceel twee bedrijfswoningen toegestaan.
3.2. Nu alleen het bestemmingsplan Verbeelding, in tegenstelling tot het bestemmingsplan Regels, wat betreft het perceel Venloseweg 110 voorziet in een bestemmingswijziging, heeft de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] opgevat als te zijn gericht tegen het bestemmingsplan Verbeelding wat betreft het perceel Venloseweg 110. De raad erkent dat op het perceel Venloseweg 110 ten onrechte wordt voorzien in een tweede bedrijfswoning. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het perceel Venloseweg 110 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 2] geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
4. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het perceel [locatie 2] ten onrechte buiten de planbegrenzing van het bestemmingsplan Verbeelding is gehouden. In het ontwerpplan Verbeelding was het perceel wel opgenomen met de aanduiding "grond- en sloopwerken". De aanduiding "grond- en sloopwerken" sluit volgens [appellant sub 1] en anderen aan bij het bestaande gebruik op het perceel. Nu het perceel geen deel uitmaakt van het plangebied, blijft ter plaatse de aanduiding "timmerbedrijf" uit het vigerende bestemmingsplan gelden. De gebruiksmogelijkheden van het perceel worden hierdoor volgens [appellant sub 1] en anderen onevenredig beperkt. Zij betogen dat de raad heeft erkend dat aan het perceel in het vigerende plan abusievelijk de aanduiding "timmerbedrijf" is toegekend en dat de raad aan hen heeft toegezegd dat bij een volgend bestemmingsplan het perceel overeenkomstig het bestaande gebruik zou worden bestemd. Ten slotte stellen [appellant sub 1] en anderen dat zij, eigenaren van het perceel, niet in overleg zijn met het college van burgemeester en wethouders om het sloopbedrijf te verplaatsen naar een andere locatie.
4.1. De raad betoogt dat hij, gelet op de ligging van het perceel [locatie 2] nabij de ecologische hoofdstructuur en vanwege overlast voor de omgeving, een sloopbedrijf op het perceel [locatie 2] niet wenselijk acht. De raad wijst in dit verband op eerdere handhavingsprocedures die ten aanzien van het perceel [locatie 2] zijn gevoerd. De raad voert voorts aan dat reeds overleg plaatsvindt tussen de huurder van het perceel [locatie 2], te weten [belanghebbende], en het college van burgemeester en wethouders omtrent de verplaatsing van het op het perceel aanwezige sloopbedrijf. De raad betoogt dat hij, gezien het voorgaande, de geldende bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "timmerbedrijf" voor het perceel niet heeft willen wijzigen.
4.2. De Afdeling overweegt dat het perceel [locatie 2] geen deel uitmaakt van het plangebied van het bestemmingsplan Verbeelding, zodat voor het perceel [locatie 2] ongewijzigd de aanduiding "timmerbedrijf" geldt. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. De raad heeft te kennen gegeven alleen de gronden waaraan een andere bestemming is toegekend dan die welke ingevolge het voorgaande planologische regime reeds gold, deel uitmaken van het plangebied van het bestemmingsplan Verbeelding. De raad heeft te kennen gegeven dat hij, gelet op de ligging van het perceel [locatie 2] nabij de ecologische hoofdstructuur en vanwege overlast voor de omgeving, een sloopbedrijf ter plaatse niet wenselijk acht. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het perceel [locatie 2] buiten de planbegrenzing van het bestemmingsplan Verbeelding heeft kunnen laten.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in het bestemmingsplan Verbeelding aan het perceel [locatie 2] de aanduiding "grond- en sloopwerken" zou worden toegekend. Dat in de motivering van een besluit van het college van gedeputeerde staten van 29 maart 2011 ten behoeve van het perceel [locatie 2] is weergegeven dat de gemeente voornemens is om de huidige omvang van de activiteiten op het perceel [locatie 2] te legaliseren, is onvoldoende voor een ander oordeel. De raad heeft het bestemmingsplan Verbeelding op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.
5. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 7 februari 2012 voor zover daarbij is vastgesteld:
- het bestemmingsplan "Herziening Regels Bestemmingsplan Buitengebied 2011";
- het bestemmingsplan "Herziening Verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied 2011" wat betreft het perceel Venloseweg 110;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ten aanzien van:
- [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- [appellant sub 2] tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
- ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
- ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013