ECLI:NL:RVS:2013:BZ2500

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201002832/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2009 en verkeers- en geluidseffecten van uitbreiding autobergingsbedrijf

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" dat op 12 januari 2010 door de raad van de gemeente Wierden is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld, waarbij zij zich verzetten tegen de gevolgen van de uitbreiding van een autobergingsbedrijf. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 december 2011 ter zitting behandeld. De appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun bezwaren toegelicht, terwijl de raad van de gemeente Wierden ook vertegenwoordigd was. De Afdeling heeft in een tussenuitspraak van 6 april 2012 de raad opgedragen om binnen 22 weken de gebreken in het besluit te herstellen. De raad heeft vervolgens op 4 september 2012 aangegeven dat de gebreken zijn hersteld door middel van aanvullend verkeersonderzoek en akoestisch onderzoek. De appellanten hebben hun zienswijzen over deze herstellingen ingediend.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het oorspronkelijke besluit in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de raad onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de toename van verkeersbewegingen door de uitbreiding van het bedrijf was betrokken bij de besluitvorming. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de raad niet voldoende had aangetoond dat de toegangswegen naar het bedrijf geschikt waren voor de verwachte verkeersdrukte. In de einduitspraak van 27 februari 2013 heeft de Afdeling de beroepen gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd voor zover het betrekking had op de bestemming "Bedrijf" voor het autobergingsbedrijf. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat de raad het besluit op toereikende wijze heeft gemotiveerd. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201002832/1/R4.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], wonend te Wierden,
2.    [appellant sub 2] en anderen, wonend te Wierden,
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2011, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. E.F.J.A.M. de Wit, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en de raad, vertegenwoordigd door R.A.P. te Wierik, M. Stevens-Welleweerd en G.J. Sluiskes, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: [belanghebbende]), vertegenwoordigd door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 6 april 2012, in zaak nr.
201002832/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen binnen 22 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 12 januari 2010 te herstellen.
Bij brief van 4 september 2012 heeft de raad te kennen gegeven de gebreken in het besluit te hebben hersteld.
Bij brief zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze over de wijze waarop de gebreken zijn hersteld naar voren te brengen. Door [appellant sub 2] en anderen en [belanghebbende] zijn tijdig zienswijzen naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak van 6 april 2012
1.    De Afdeling heeft in overweging 2.7.2 van de uitspraak overwogen dat het besluit van 12 januari 2010 in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), omdat, gelet op de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van [belanghebbende], de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij deze verkeerstoename heeft betrokken bij het besluit tot vaststelling van het plan en of de desbetreffende toegangswegen naar het bedrijf van [belanghebbende] geschikt zijn voor voornoemde verkeersbewegingen. Voorts heeft de Afdeling in overweging 2.8.4 van de tussenuitspraak overwogen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt welk effect de realisering van de parkeerkelder heeft op het aantal verkeersbewegingen en daarmee hoe dit is betrokken bij de beoordeling van de ruimtelijke effecten van de parkeerkelder.
Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 22 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 2.7.2 en 2.8.4 het besluit van 12 januari 2010 alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Het besluit van 4 september 2012
2.    Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad op 4 september 2012 besloten het verkeersonderzoek "Uitbreiding Autoberging Ypeloschoolweg" van 4 mei 2012 (hierna: het verkeersonderzoek) en het akoestisch onderzoek van Munsterhuis Geluidsadvies B.V. van 8 juni 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek) met de genoemde argumenten in de adviesnota vast te stellen als nadere onderbouwing van het besluit van 12 januari 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".
Procedurele aspecten
3.    [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat hen ten onrechte spreekrecht is onthouden bij de raadsvergadering van 4 september 2012 waarin de raad het verkeersonderzoek en het akoestisch onderzoek heeft aanvaard en mede ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden plan. Voorts betogen zij dat sprake is van belangenverstrengeling, nu een van de planningsfunctionarissen van [belanghebbende] zitting heeft in de raad die voornoemd besluit heeft vastgesteld.
3.1.    De Afdeling overweegt dat uit de Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift de plicht voortvloeit voor de raad om [appellant sub 2] en anderen de gelegenheid te geven in te spreken tijdens voornoemde raadsvergadering.
De Afdeling overweegt voorts in lijn met de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011 in zaak nr.
201008547/1/R3dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de interne politieke besluitvorming van de raad hier niet ter toetsing voorligt. Dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan bij de besluitvorming van de raad is niet aangetoond. Het door [appellant sub 2] en anderen bedoelde raadslid heeft blijkens de besluitenlijst van de raadsvergadering van 4 september 2012 geen deel genomen aan de stemming met betrekking tot het plan. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gevreesde belangenverstrengeling invloed heeft gehad op de politieke besluitvorming van de raad.
Het betoog faalt.
Verkeer
4.    [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat in het verkeersonderzoek ten onrechte geen aandacht is geschonken aan de zware bergingsvoertuigen die voor het stranden van zware vrachtwagens worden ingezet. Deze brengen volgens [appellant sub 2] en anderen negatieve effecten voor het leefmilieu met zich.
4.1.    De raad wijst op het verkeersonderzoek waaruit blijkt dat de huidige en toekomstige intensiteiten op de toegangswegen naar [belanghebbende], zijnde de Ypeloschoolweg en de Enterweg, goed kunnen worden verwerkt. Ook met een uitbreiding van [belanghebbende], inclusief de in het plan voorziene parkeerkelder, is volgens de raad sprake van een aanvaardbare verkeerssituatie.
4.2.    In het verkeersonderzoek staat dat voor de bepaling van de toekomstige verkeersgeneratie van [belanghebbende] is uitgegaan van de situatie dat de in het plan opgenomen mogelijkheden voor een uitbreiding van [belanghebbende] met 15% en een parkeerkelder van 900 m² zijn gerealiseerd. Voor het verkeer dat is gerelateerd aan het bedrijf van [belanghebbende] is aangenomen dat het via de erfontsluiting op de Ypeloschoolweg richting de Enterweg rijdt en vervolgens richting de N350 om vanaf daar zijn weg te vervolgen. Wat betreft verkeersbewegingen is gekeken naar personenauto’s, lichte vrachtwagens (bergingsvoertuigen) en zware vrachtwagens (meerladers).
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de verkeersbewegingen als gevolg van voornoemde uitbreiding van [belanghebbende] en de realisering van de parkeerkelder, op de Ypeloschoolweg met ongeveer 7% en op de Enterweg met ongeveer 1% zullen toenemen. Uit het verkeersonderzoek blijkt voorts dat voornoemde wegen voldoende capaciteit hebben om deze verkeerstoename te verwerken en dat sprake zal zijn van een aanvaardbare verkeerssituatie.
4.3.    Voor zover [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het verkeersonderzoek ten onrechte geen aandacht is geschonken aan zware bergingsvoertuigen, overweegt de Afdeling dat, hoewel de verkeersbewegingen van zware bergingsvoertuigen niet zijn gespecificeerd in het verkeersonderzoek, [appellant sub 2] en anderen de genoemde verkeersbewegingen in het verkeersonderzoek niet gemotiveerd hebben bestreden. Nu het gaat om de verwerking van voornoemde verkeersbewegingen op de toegangswegen naar [belanghebbende] en uit het verkeersonderzoek blijkt dat deze wegen daarvoor voldoende capaciteit hebben, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeersonderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop in zijn nadere motivering niet heeft mogen baseren.
Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende inzichtelijk gemaakt dat de desbetreffende toegangswegen naar het bedrijf van [belanghebbende] geschikt zijn om voornoemde verkeerstoename te verwerken.
Het betoog faalt.
Geluid
5.    [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met verkeersbewegingen van zware vrachtwagens en intern transportverkeer op het binnenterrein in de avond- en nachtperiode. Voorts is volgens hen niet inzichtelijk gemaakt welke geluidbronnen in de dag-, avond- en nachtperiode mogelijk zijn op basis van de maximale planologische mogelijkheden en is er dan ook ten onrechte geen worst-case benadering opgenomen in het akoestisch onderzoek. [appellant sub 2] en anderen betogen tot slot dat ten onrechte het lossen van schade-auto’s en het opruimen van bevestigingsmateriaal niet is opgenomen in het akoestisch onderzoek.
5.1.    De raad stelt dat blijkens het akoestisch onderzoek in de toekomstige representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de voor het bedrijf van [belanghebbende] van toepassing zijnde geluidvoorschriften. Voorts blijkt volgens de raad uit het akoestische rapport dat de nieuw te bouwen bergingshal en parkeerkelder wat betreft geluid slechts van marginale invloed zijn op het totaal aan geluidbelasting.
5.2.    De Afdeling stelt voorop dat reeds in voornoemde tussenuitspraak van 6 april 2012 is overwogen dat onderzoek is gedaan naar geluidhinder als gevolg van het bedrijf van [belanghebbende] en hieruit blijkt dat [belanghebbende] kan voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek ziet op het effect van de realisering van de parkeerkelder op het aantal verkeersbewegingen en hoe dit is betrokken bij de beoordeling van de ruimtelijke effecten van de parkeerkelder. Voornoemd gebrek ligt derhalve hier ter toetsing voor.
5.3.    De geluidbronnen die in het akoestisch onderzoek in beschouwing zijn genomen betreffen de aan- en afvoer van auto’s met behulp van bergingsvoertuigen en vrachtwagens, laad- en losactiviteiten, rijden met heftruck(s), de wasplaats, de werkplaats en het rijden met bestelwagens en personenauto’s. De berekende geluidniveaus zijn getoetst aan de geluidnormen zoals neergelegd in het Activiteitenbesluit (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer).
In het akoestisch onderzoek staat dat de maatgevende geluidbron in de dagperiode het hefmechanisme liften trailer betreft en in de avond- en nachtperiode de zware vrachtwagen (meerlader). In het akoestisch onderzoek staat voorts dat de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau ter plaatse van de woningen van derden naar verwachting niet worden overschreden. Voorts wordt voldaan aan de in de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" genoemde voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer van en naar de inrichting op de openbare weg, ook na de realisatie van de in het plan mogelijk gemaakte uitbreiding van [belanghebbende] en de parkeerkelder, die slechts van marginale invloed zijn op het totaal aan geluidbelasting, aldus het akoestische rapport.
5.4.    [belanghebbende] dient te voldoen aan de geluidvoorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In het akoestisch onderzoek wordt berekend dat dit mogelijk is bij de bedrijfsomvang en de daarbij behorende verkeersgeneratie die het plan mogelijk maakt, inclusief de parkeerkelder, bij de door [belanghebbende] gestelde bedrijfsvoering. In de niet nader onderbouwde stellingen van [appellant sub 2] en anderen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij de nadere onderbouwing van het plan niet heeft mogen baseren. [appellant sub 2] en anderen hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat gezien de conclusies in het akoestische rapport niettemin moet worden gevreesd voor onaanvaardbare geluidoverlast als gevolg van het realiseren van de parkeerkelder bij het bedrijf van [belanghebbende]. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, mochten de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] tot gevolg hebben dat de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden, handhavend kan worden opgetreden. Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling inzichtelijk gemaakt welke de ruimtelijke effecten van de parkeerkelder zullen zijn en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze ruimtelijke effecten aanvaardbaar zijn.
Het betoog faalt.
Alternatieven
6.    [appellant sub 2] en anderen en [appellante sub 1] betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties, terwijl concrete verplaatsingsmogelijkheden aanwezig zijn. Het onderzoek dat wel is uitgevoerd is volgens [appellant sub 2] en anderen kwalitatief onder de maat en bevat feitelijke onjuistheden. Voorts betogen [appellant sub 2] en anderen dat ten onrechte geen inzicht is geboden in de afweging over de aanrijdtijden en deze aanrijdtijden ten onrechte als argument voor de in het plan opgenomen locatie wordt aangedragen, nu vanaf andere adressen wordt aangereden en de autobergingsvoertuigen thans op meerdere locaties zijn gestald.
6.1.    De raad stelt dat uit de Ruimtelijke onderbouwing [locatie] van november 2009 (hierna: de ruimtelijke onderbouwing), welke is aangevuld met een studie naar de haalbaarheid van verplaatsing van het bestaande bedrijf van [belanghebbende], blijkt dat verplaatsing van het bedrijf niet haalbaar is vanwege de contractuele aanrijdtijden van het bedrijf. Verplaatsing van het bedrijf van [belanghebbende] betekent volgens de raad per definitie dat de aanrijdtijden in de gegunde rayons van [belanghebbende] niet kunnen worden gehaald. De raad stelt voorts dat de situering van het bedrijf van [belanghebbende] op de onderhavige locatie gunstig is voor de verkeersveiligheid, nu bergingsvoertuigen niet door een woonplaats of woonwijk hoeven te rijden.
6.2.    De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In de ruimtelijke onderbouwing staat dat het van belang is dat het autobergingsbedrijf niet in het bestaande bebouwde gebied wordt gesitueerd vanwege de verkeersveiligheid, omdat bergingsvoertuigen dan niet door een woonwijk behoeven te rijden. [belanghebbende] heeft ter zitting toegelicht dat met diverse wegbeheerders contracten zijn gesloten waarin is afgesproken dat een bergingsauto in ieder geval binnen 20 minuten na de melding van het incident aanwezig moet zijn om met de bergingswerkzaamheden te kunnen beginnen. Bij situering in bestaand bebouwd gebied of op nabijgelegen bedrijventerreinen kan niet voldaan worden aan voornoemde contractueel vastgelegde aanrijdtijden dan wel is onvoldoende ruimte aanwezig om het bedrijf van [belanghebbende] te kunnen verplaatsen. De huidige locatie van [belanghebbende] betreft een centrale plek in het verzorgingsgebied, die voldoet aan de relevante ruimtelijke wet- en regelgeving, aldus de ruimtelijke onderbouwing.
De raad heeft de verkeersveiligheid, de aanrijdtijden en ruimtelijke inpasbaarheid in redelijkheid kunnen betrekken bij de keuze voor de onderhavige locatie. Gelet op het voorgaande geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de onderhavige locatie heeft kunnen kiezen.
De betogen falen.
Conclusie
7.    De beroepen zijn gezien de tussenuitspraak gegrond. Het besluit van 12 januari 2010 dient te worden vernietigd, voor zover dit ziet op het perceel [locatie] met de bestemming "Bedrijf" waarbij de bedrijfsactiviteiten "autobergingsbedrijf" zijn toegestaan .
7.1.    Gelet op hetgeen onder 4.3 en 5.4 is overwogen heeft de raad alsnog onderzoek gedaan en het besluit in zoverre op toereikende wijze nader gemotiveerd. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 12 januari 2010, voor zover vernietigd, in stand blijven.
Proceskosten
7.2.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen tegen het besluit van 12 januari 2010 gedeeltelijk gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Wierden van 12 januari 2010, voor zover dit ziet op het perceel [locatie] met de bestemming "Bedrijf" waarbij de bedrijfsactiviteiten "autobergingsbedrijf" zijn toegestaan;
III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Wierden tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdenvierenveertig euro) voor [appellante sub 1], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en € 1.228,31 (zegge: duizend tweehonderdenachtentwintig euro en eenendertig cent) voor [appellant sub 2] en anderen, waarvan € 1180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Wierden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellante sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten    w.g. Drouen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
539-690.