201208691/1/R2.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hulst,
het college van burgemeester en wethouders van Hulst,
verweerder.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college een wijzigingsplan voor de Zandstraat 77 te Hulst (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2013 waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. B. Smit en het college vertegenwoordigd door A.C.J.M. van den Broucke en P.M.J. van de Brande zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in de bestemmingen "Woondoeleinden", "erf" en "tuin" op het perceel aan de Zandstraat 77 te Hulst (hierna: het perceel). De bestemming "Woondoeleinden" staat de bouw van twee wooneenheden toe.
2. [appellant] vreest dat realisatie van het plan leidt tot belemmeringen in zijn bedrijfsvoering. Daartoe voert [appellant] aan dat zijn melkrundveehouderij op vijftien meter van het perceel is gelegen. Door het toestaan van woningbouw op het perceel komt de bestaande bedrijfsvoering met uitbreidingsmogelijkheden in gevaar, aldus [appellant].
Voorts betoogt [appellant] dat zijn agrarisch bedrijf door de geringe afstand tot het perceel ter plaatse voor ernstige hinder zorgt waardoor aldaar geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. [appellant] wijst er in dit verband op dat zijn inrichting valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer waardoor een afstand van 50 meter vanaf zijn inrichting in acht genomen dient te worden.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] reeds beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering en dat het plan daar geen verandering in brengt. Daartoe voert het college aan dat de woningen aan de Zeildijk 18 en op de Zandstraat 75, 75A en 75B op tien respectievelijk veertien meter van de melkrundveehouderij zijn gelegen.
Het college stelt zich voorts op het standpunt dat ter plaatse van het perceel sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het college voert daartoe aan dat het regelmatig ter plaatse controleert en daarbij heeft geconstateerd dat ter hoogte van de dichterbij gelegen woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarbij neemt het college mede in aanmerking dat geen sprake is van klachten van omwonenden.
2.2. Met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Indien aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat dat niettemin de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
2.3. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit landbouw milieubeheer, zoals dat luide ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is dit besluit van toepassing op een melkrundveehouderij.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit landbouw milieubeheer, zoals dat luide ten tijde van het besluit, is het besluit niet van toepassing op een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.
Ingevolge artikel 4, derde lid, onder a, van het Besluit landbouw milieubeheer, zoals dat luide ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is in afwijking van het tweede lid dit besluit van toepassing op een inrichting die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V en die is opgericht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, indien het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden wordt niet groter is dan het aantal landbouwhuisdieren dat op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of op grond van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer of het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer gehouden mocht worden en voor zover de afstand tot het dichtstbijzijnde object categorie I, II, III, IV of V niet is afgenomen.
Ingevolge artikel 1, onder y, van het Besluit landbouw milieubeheer, zoals dat luide ten tijde van het besluit, wordt onder een categorie III object verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
2.4. [appellant] exploiteert een melkrundveehouderij waarvoor op 6 augustus 1992 een melding is gedaan als bedoeld in het Besluit melkrundveehouderijen. In de melkrundveehouderij werden ten tijde van de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer niet meer landbouwhuisdieren gehouden dan op grond van het Besluit melkrundveehouderijen was toegestaan.
De in het plan voorziene woningen zijn aan te merken als objecten categorie III, als omschreven in artikel 1, onder y, van het Besluit landbouw milieubeheer. Het plandeel waarop de woningen zijn voorzien is op in ieder geval 15 meter van het perceel van [appellant] gelegen. De afstand tussen de melkveehouderij en de dichtstbij gelegen bestaande woning aan de Zeildijk 18 bedroeg reeds ten tijde van de inwerkingtreding van het Besluit milieubeheer landbouw 10 meter. Deze afstand neemt niet af door inwerkingtreding van het plan. Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in artikel 4, derde lid, onder a, van het Besluit landbouw milieubeheer heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het toekennen van de woonbestemming aan het perceel in het plan niet tot gevolg heeft dat het bedrijf van [appellant] niet langer onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer valt.
Nu voorts geldt dat de Zeildijk 18 de dichtst bij de melkrundveehouderij gelegen woning is, geldt dat de melkrundveehouderij reeds door de aanwezigheid van die woning in de uitbreidingsmogelijkheden belemmerd is en dat het plan niet leidt tot verdergaande belemmeringen. Het betoog faalt voor zover dat ziet op de door [appellant] verwachte belemmering in de bedrijfsvoering.
2.5. Wat betreft het door [appellant] aangevoerde dat het vanuit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat ongewenst is om twee burgerwoningen op korte afstand van zijn inrichting toe te staan, wordt als volgt overwogen. Indien tussen een inrichting die onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer valt en een burgerwoning de in het Besluit landbouw milieubeheer genoemde afstand wordt aangehouden, dan mag in beginsel worden aangenomen dat bij die woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Indien de in het Besluit landbouw milieubeheer genoemde afstand niet wordt aangehouden, mag niet zonder meer worden aangenomen dat daar een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In een dergelijk geval dient door het college te worden gemotiveerd waarom ter plaatse niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2012 in zaak nr.
201012079/1/R2).
De voorziene woningen liggen dichterbij de melkrundveehouderij dan de in artikel 4, derde lid, onder a, van het Besluit landbouw milieubeheer genoemde afstand van 50 meter.
Ter zitting is door het college gewezen op het kleinschalige karakter van de agrarische activiteiten in samenhang met het ontbreken van een klachtenpatroon. Dit rechtvaardigt volgens het college de conclusie dat ter plaatse van het perceel sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Daartoe voert het college aan dat de melkrundveehouderij van [appellant] onder de werking van het Besluit landbouw milieubeheer valt waaruit volgens het college volgt dat sprake is van een kleinschalig agrarisch bedrijf. Dat de komst van de woningen geen categoriewijziging in de zin in van het Besluit landbouw milieubeheer met zich brengt onderstreept deze stelling volgens het college. Bovendien is het college niet gebleken van een klachtenpatroon vanuit dichterbij gelegen woningen, ook bij ambtshalve uitgevoerde controles is geen hinder vastgesteld. Nu dichterbij gelegen woningen kennelijk geen hinder ondervinden van de melkrundveehouderij van [appellant] in samenhang met de kleinschalige agrarische activiteiten, rechtvaardigt dat volgens het college de conclusie dat ter plaatse van het perceel geen onaanvaardbare hinder te verwachten valt waardoor sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Uit vorenstaande blijkt dat het college het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel beoordeeld heeft en bij de aan het plan ten grondslag liggende belangenafweging heeft betrokken. Door [appellant] is voorts niet aannemelijk gemaakt dat ter plaatse van het perceel sprake is van dermate zodanige hinder dat het college niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de met de woningbouw gediende belangen. Het betoog faalt.
3. [appellant] heeft zich in het beroepschrift met betrekking tot het door hem gewenste geluidonderzoek beperkt tot het herhalen van de zienswijze. In de zienswijzenota van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist is. Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Vreugdenhil
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013