201206697/1/A4.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Dordrecht,
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2012 heeft het college het plaatsings- en toewijzingsbesluit ondergrondse afvalcontainers Binnenstad vastgesteld, waarbij onder meer de locatie BS-022 aan de Statenplaats ter hoogte van perceel nummer 8 is aangewezen als locatie voor een ondergrondse container voor huishoudelijk restafval.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-Van der Lugt en ing. G.J. Drijvers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de op 25 mei 2010 vastgestelde Afvalstoffenverordening Dordrecht kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college nadere regels stellen omtrent de plaats en de wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
2. Bij het bestreden besluit zijn 51 locaties in de binnenstad van Dordrecht aangewezen als plaatsen voor ondergrondse afvalcontainers. De afvalcontainers worden voorzien van toegangscodes en per afvalcontainer is een aantal huishoudens aangewezen waarvan het afval in die afvalcontainer mag worden gedeponeerd.
Het college heeft bij aanwijzing van de locaties ernaar gestreefd de afvalcontainers goed te spreiden over de binnenstad, waarbij het algemeen belang voorop staat en ook, voor zover mogelijk, rekening is gehouden met individuele belangen, zo staat in het bestreden besluit. Het heeft bij de aanwijzing van locaties voor ondergrondse afvalcontainers de uitgangspunten, opgenomen in de op 19 april 2007 vastgestelde notitie "Notitie Nadere uitwerking invoering Ondergrondse Containerisatie restafval overige wijken Dordrecht" gehanteerd. Daarin worden als uitgangspunten wat betreft de directe omgeving genoemd dat het moet gaan om een duidelijke plaats van de afvalcontainer en een logische looproute. Voorts zijn van belang de afstanden tot de erfgrens, gebouwen en ramen dan wel entrees. Andere uitgangspunten zijn dat voldoende ruimte voor de containers en voor het inzamelvoertuig moet bestaan. Verder spelen de ligging van kabels en leidingen in de stad een rol alsmede de loopafstanden.
3. [appellante] betoogt dat het college niet in redelijkheid locatie BS-022 als plaats voor een ondergrondse afvalcontainer heeft kunnen aanwijzen. Zij stelt dat deze locatie zich bevindt op minder dan vijf meter afstand van het buitenterras van haar café 'De Stadsherberg' aan de Tolburgstraat Landzijde 29, waarvoor een terrasvergunning is verleend. Zij stelt stankhinder en mogelijk onhygiënische situaties te vrezen bij het gebruik van de container, waarbij zij erop wijst dat het aanbieden van huisvuil dikwijls niet op de juiste wijze geschiedt.
Volgens [appellante] zal het buitenterras van eetcafé De Vergulde Lampet, dat zich, naar zij stelt, op ongeveer tien meter afstand van de locatie BS-022 bevindt, daar ook hinder van ondervinden. Verder zal volgens haar de ondergrondse afvalcontainer afbreuk doen aan de kwaliteit van het centrumgebied in bredere zin, omdat de inzamelvoorziening een negatieve uitstraling heeft op de etalages van kledingwinkels. Volgens [appellante] bestaan geschikte andere plaatsen voor de ondergrondse container. Op de Korte Breehof en de Korte Breeplaats is ter hoogte van de toegang tot de parkeergarage volgens [appellante] voldoende ruimte voor de container, omdat de straten breed genoeg zijn voor de wagens en zich bovendien buiten het centrumgebied bevinden.
3.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor een ondergrondse container aangewezen locatie op zichzelf niet ideaal is, maar dat geen geschiktere plaatsen, die aan alle te stellen eisen voldoen, voorhanden zijn. Op de aangewezen locatie belemmert de container de doorgang niet en is de container voor het inzamelvoertuig goed bereikbaar, zo stelt het college. De door [appellante] genoemde alternatieve plaatsen op de Korte Breehof en de Korte Breeplaats zijn volgens het college minder geschikt vanwege de slechte bereikbaarheid daarvan voor omwonenden die hun afval daar dienen aan te bieden. Deze plaatsen liggen niet zoals de aangewezen locatie midden in het verzorgingsgebied, maar aan de rand daarvan. Daarnaast bestaat ter plaatse weinig manoeuvreerruimte voor het inzamelvoertuig en is de loopafstand tot de ondergrondse afvalcontainer voor een aantal huishoudens aan de Steenstraat te groot. De plaats op of aan de Sarisgang/het Statenplein is ongeschikt volgens het college omdat daar regelmatig markt is en een container op die plaats uitnodigt tot het illegaal plaatsen van afval. Daarnaast bevinden zich op die locatie veel kabels en leidingen.
3.2. De stortkoker van de container is 1 m hoog en 0,5 m breed en 0,5 m diep. De ondergrondse container komt op de aangewezen locatie BS-022 te liggen op ongeveer 2,5 m afstand van de gevel van het pand Statenplaats 8, waarin een kledingwinkel is gevestigd. De etalage van deze winkel wijkt ten opzichte van andere gevels iets terug. Het college heeft met juistheid vastgesteld dat voldoende ruimte resteert voor het winkelend publiek en de container de doorgang niet belemmert. Gelet op de afmetingen van het bovengrondse deel van de container heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zo de container al enige afbreuk doet aan de uitstraling van het centrumgebied, deze gering zal zijn.
De container wordt volgens het college zo uitgevoerd dat daaruit geen geur kan ontsnappen. Dit is door [appellante] niet weersproken. Niet aannemelijk is geworden dat, gelet op de uitvoering van de containers, afval dat correct in de afvalcontainer wordt gedeponeerd stankhinder zal veroorzaken. Voor zover [appellante] stelt stankhinder te vrezen door foutief, naast de container, aangeboden afval wordt overwogen dat ingevolge artikel 5, achtste lid, van het Uitvoeringsbesluit behorende bij de Afvalstoffenverordening Dordrecht geen afval naast de inzamelmiddelen en -voorziening mag worden geplaatst. Indien toch afval foutief wordt aangeboden, betreft dit een kwestie van handhaving van genoemd artikellid. Het college heeft in het verweerschrift ter zake opgemerkt dat indien afval naast de container is geplaatst, de klantenservice van HVC kan worden gebeld en vervolgens door HVC het afval zal worden opgeruimd. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat stankhinder en onhygiënische situaties, veroorzaakt door verkeerd aangeboden afval, geen reden vormden om af te zien van aanwijzing van de locatie voor een ondergrondse afvalcontainer.
Voorts heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde alternatieve plaatsen ten opzichte van de aangewezen plaats zodanig minder nadelige gevolgen hebben dat het college op grond daarvan de locatie BS-022 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. De plaatsen aan de Korte Breehof en de Korte Breeplaats heeft het college ongeschikt kunnen achten vanwege de slechte bereikbaarheid daarvan voor het inzamelvoertuig en omdat aldaar weinig manoeuvreerruimte bestaat. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de loopafstand voor sommige omwonenden in het verzorgingsgebied te groot wordt. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de plaatsen voor de ingang of etalage van een groot warenhuis niet ongeschikt heeft kunnen achten, omdat een container op die plaats de doorgang aanzienlijk zou belemmeren. De plaats op of aan de Sarisgang/het Statenplein heeft het college ongeschikt kunnen achten vanwege de markt die op donderdag tot maandag gehouden wordt. Niet aannemelijk is verder gemaakt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aangewezen locatie BS-025 in de Kolfstraat ongeschikt is voor twee ondergrondse containers, zoals [appellante] heeft gesteld.
4. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013