ECLI:NL:RVS:2013:BZ2487

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206121/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse container in Bodegraven

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ondergrondse container voor restafval door het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk. Bij besluit van 31 oktober 2011 werd locatie 93, nabij de woning Hoefslag 21 te Bodegraven, aangewezen. Hiertegen heeft de appellant bezwaar gemaakt, mede namens een belanghebbende. Het college trok op 17 januari 2012 het eerdere besluit in en wees locatie 93A aan, maar dit leidde opnieuw tot bezwaar. Op 7 juni 2012 verklaarde het college het bezwaar ongegrond. Vervolgens werd op 13 november 2012 opnieuw locatie 93 aangewezen, wat leidde tot beroep van de appellant.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 december 2012 behandeld. De appellant betoogde dat locatie 93 te dicht bij zijn woning ligt en dat locatie 93A geschikter is. Het college verdedigde de keuze voor locatie 93, maar de Afdeling oordeelde dat de motivering voor deze keuze onvoldoende was. De Afdeling concludeerde dat het college niet adequaat had gemotiveerd waarom locatie 93 de voorkeur had boven locatie 93A, ondanks eerdere adviezen die deze keuze in twijfel trokken.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 13 november 2012. Het college moet nu een nieuw besluit nemen, waarbij het de keuze voor de locatie toereikend moet motiveren en rekening moet houden met de belangen van omwonenden. Tevens werd bepaald dat het college het griffierecht aan de appellant moet vergoeden.

Uitspraak

201206121/1/A4.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bodegraven,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, locatie 93, gelegen ter hoogte van de woning Hoefslag 21 te Bodegraven, aangewezen als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse container ten behoeve van de inzameling van restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Tegen dit besluit heeft [belanghebbende], beweerdelijk mede namens [appellant], bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 17 januari 2012 heeft het college, voor zover hier van belang, het besluit van 31 oktober 2011 ingetrokken en alsnog locatie 93A ter hoogte van de woning [locatie] aangewezen als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse container.
Tegen dit besluit heeft [belanghebbende] bezwaar gemaakt.
Het college heeft bij besluit van 7 juni 2012 onder meer het bezwaar tegen het besluit van 17 januari 2012 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [belanghebbende] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 13 november 2012 heeft het college locatie 93 aangewezen als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse container.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft het beroep tegen het besluit van 7 juni 2012 ingetrokken.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2012, waar [appellant] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door V. de Bruyn, P. Steenaart en R. van Geenen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij het besluit van 13 november 2012 heeft het college beoogd het besluit van 17 januari 2012 in te trekken en heeft het alsnog locatie 93 aangewezen als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer.
De Afdeling begrijpt het bestreden besluit aldus dat dit het besluit op bezwaar van 7 juni 2012 vervangt en dat daarbij het besluit van 17 januari 2012, onder gegrondverklaring van het bezwaar daartegen, wordt herroepen en locatie 93 alsnog is aangewezen als plaats voor een ondergrondse container.
2.     [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit omdat de ondergrondse container zich te dicht bij een slaapkamerraam van zijn woning aan de [locatie] bevindt en hij stelt geurhinder te vrezen. De bij het besluit van 17 januari 2012 aangewezen locatie 93A is volgens [appellant] geschikter, omdat deze centraler ligt en verder van de woningen afstaat. Daarnaast bevindt deze locatie zich tussen struikgewas, waardoor de locatie uit het oogpunt van tegengaan van verrommeling van het straatbeeld te prefereren is boven locatie 93. Daarnaast wijst [appellant] er op dat het door anderen gemaakte bezwaar tegen de aanwijzing van locatie 93A bij besluit van 17 januari 2012 gemotiveerd ongegrond is verklaard.
3.    Het college heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat na overleg met [belanghebbende] is besloten om alsnog locatie 93 ter hoogte van de woning [locatie] aan te wijzen. De locatie 93 voldoet aan alle uitgangspunten en ligt centraler voor de gebruikers van de ondergrondse container. Daarnaast gaat bij een container op deze plaats geen openbaar groen verloren.
3.1.     Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat de situatie van [appellant] is betrokken bij de afweging van de belangen. Uit het bestreden besluit blijkt dit echter niet. Verder is onduidelijk, of en zo ja, op welke wijze het college rekening heeft gehouden met het advies van de bezwaarschriftencommissie dat ziet op locatie 93A en waarin wordt geadviseerd de bezwaren tegen het besluit dat strekt tot aanwijzing van die locatie ongegrond te verklaren. Daar komt nog bij dat het college niet heeft gemotiveerd waarom locatie 93 de voorkeur verdient boven locatie 93A, terwijl aan het besluit op bezwaar van 7 juni 2012 betreffende de aanwijzing van de locatie 93A de motivering ten grondslag is gelegd dat deze locatie voldoet aan de door het college gehanteerde plaatsingscriteria en volgens het college destijds niet evident was dat alternatieve locaties bestaan die beter voldoen aan de plaatsingscriteria.
Het college heeft gezien het vorenoverwogene dan ook de bij het bestreden besluit gemaakte aanwijzing van locatie 93, gelet op de betrokken belangen, ontoereikend gemotiveerd.
3.     Het beroep is gegrond. Het besluit van 13 november 2012, voor zover daarbij locatie 93 is aangewezen als locatie voor een ondergrondse container, dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Dit heeft tot gevolg dat het college een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen waarbij het een locatie aanwijst. De keuze voor de locatie dient toereikend te worden gemotiveerd, waarbij aandacht wordt besteed aan eerdere besluiten ter zake en aan de belangen van omwonenden.
4.     Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk van 13 november 2012, kenmerk Z-11-8681 UIT-12-13568, voor zover daarbij locatie 93 is aangewezen als locatie voor een ondergrondse container;
III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
163-693.