201206796/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lithoijen, gemeente Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 juni 2012 in zaak nr. 11/4002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 28 april 2011 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het exploiteren van een zogenoemde bed & breakfast in een bijgebouw op het perceel [locatie 1] te Lithoijen.
Bij besluit van 11 november 2011, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2012, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 23 augustus 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar besloten.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.A. Engelvaart, en het college, vertegenwoordigd door ing. A.T. Leenders en J.J.A.M. Wingens, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [gemachtigde] gehoord.
1. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Woondoeleinden".
2. Ingevolge artikel 7.4.2 van de planvoorschriften is uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een woning toegestaan, mits de woning met inbegrip van aan- en bijgebouwen in overwegende mate de woonfunctie behoudt: maximaal 25 m² vloeroppervlakte mag in gebruik zijn ten behoeve van een aan huis gebonden beroep.
Ingevolge artikel 7.4.4 kunnen burgemeester en wethouders onder de volgende voorwaarden van het bepaalde in artikel 7.4.2 vrijstelling verlenen ten behoeve van de uitoefening van een in een woonomgeving passende ambachtelijke of licht-bedrijfsmatige activiteit of aan huis gebonden beroep:
a. de woning met inbegrip van aan- en bijgebouwen dient in overwegende mate de hoofdfunctie te behouden; maximaal 30% van de vloeroppervlakte tot een maximum van 50 m² mag voor de bedoelde activiteiten gebruikt worden;(..)
f. slechts die activiteiten zijn toegestaan die vermeld worden in categorie 1 en 2 van de Bedrijvenlijst.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college de vloeroppervlakte van de hal en de natte ruimte bij de berekening van de vloeroppervlakte van de bed & breakfast ten onrechte niet volledig heeft meegeteld en geoordeeld dat de aanvraag niet voldoet aan de in artikel 7.4.4 gestelde eisen om in aanmerking te kunnen komen voor een ontheffing van het bestemmingsplan.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de exploitatie van de bed & breakfast geen licht-bedrijfsmatige activiteit, als bedoeld in artikel 7.4.4 van de planvoorschriften, is.
4.1. Dat betoog faalt. In artikel 7.4.4., aanhef en onder f, van de planvoorschriften is ten aanzien van het soort activiteiten dat is toegestaan verwezen naar categorie 1 en 2 van de Bedrijvenlijst. Hierin worden Hotels en pensions met keuken vermeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college daarbij aansluiting heeft mogen zoeken en zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het een in de woonomgeving passende licht-bedrijfsmatige activiteit is.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ontheffing, als bedoeld in artikel 7.4.4 van de planvoorschriften, ook mogelijk is voor activiteiten in een bijgebouw.
5.1. Ook dat betoog faalt. Dat in de eerste zinsnede van artikel 7.4.2 van de planvoorschriften staat dat de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een woning is toegestaan en hierachter, anders dan in het vervolg van dat artikel en artikel 7.4.4 aanhef en onder a, van de planvoorschriften, niet is vermeld "met inbegrip van aan- en bijgebouwen", brengt niet mee dat de licht-bedrijfsmatige activiteit, als waar het hier om gaat, slechts in het hoofdgebouw mag plaatsvinden, zoals [appellant] betoogt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook ontheffing kon worden verleend voor activiteiten in een bijgebouw.
6. [appellant] wordt evenmin gevolgd in het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan de eis dat niet meer dan 30% van het totale vloeroppervlak voor een bedrijfsmatige activiteit wordt gebruikt. De enkele niet toegelichte stelling dat de netto vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen geen 166 m² bedraagt, zodat het bijgebouw meer dan 30% van de totale oppervlakte beslaat, is daarvoor onvoldoende.
7. Voor het overige heeft [appellant] in hoger beroep verwezen naar de in beroep aangevoerde gronden die de rechtbank volgens hem ten onrechte niet heeft beoordeeld. Het betreft beroepsgronden, gericht tegen de door het college gevolgde procedure en de belangenafweging van het college met betrekking tot de geluidbelasting vanwege de onderneming van [appellant].
7.1. Om een oordeel te kunnen geven over de bij de besluitvorming gevolgde procedure en de aan die besluitvorming ten grondslag gelegde motivering, dient voor die besluitvorming een bevoegdheid te bestaan. De rechtbank is [appellant] dan ook terecht, na te hebben overwogen dat de aanvraag niet aan de in artikel 7.4.4 van de planvoorschriften gestelde eisen om in aanmerking te kunnen komen voor een ontheffing van het bestemmingsplan voldoet, niet terzake gevolgd in zijn betoog.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
9. Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft het college naar aanleiding van een gewijzigde aanvraag opnieuw omgevingsvergunning voor de exploitatie van een bed & breakfast in een bijgebouw op het perceel verleend. De volgende dag heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, onder verwijzing naar het besluit van 22 augustus 2012, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar besloten. Deze besluiten worden ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals die ten tijde van belang luidden, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding.
10. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bijgebouw overeenkomstig de gewijzigde aanvraag zal worden gebruikt. Volgens hem zal de oorspronkelijke ruimte voor de bed & breakfast worden gebruikt, nu de ruimte die volgens de nieuwe aanvraag voor de exploitatie van de bed & breakfast bestemd is niet toegankelijk is en niet aantrekkelijk is om als bed & breakfast te dienen.
10.1. Dat betoog faalt. De stelling dat het bijgebouw in afwijking van het besluit van 22 augustus 2012 wordt gebruikt, betreft de bestreden besluiten van 22 en 23 augustus 2012 niet en kan daarom niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.
11. [appellant] betoogt verder dat het college, gelet op de geluidbelasting vanwege het door hem geëxploiteerde dierenpension op het perceel [locatie 2], zijn oordeel dat ter plaatse van de bed & breakfast een goed leefklimaat bestaat en hij niet in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt onvoldoende heeft gemotiveerd.
11.1. Dat, naar [appellant] stelt, de afstand tussen de bed & breakfast en zijn bedrijf kleiner is dan in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de handreiking) is aanbevolen, leidt niet tot het oordeel dat het college, omdat ter plaatse van de bed & breakfast geen goed leefklimaat zou kunnen worden gegarandeerd, aanleiding had moeten zien de omgevingsvergunning te weigeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de handreiking een globaal en indicatief karakter heeft, waarvan mag worden afgeweken en het college zich in het besluit van 23 augustus 2012 op het standpunt heeft gesteld dat de geluidbelasting op de gevels van de bed & breakfast aan de krachtens de Wet milieubeheer voor de onderneming van [appellant] verleende vergunning geldende geluidsnormen voldoet, wat [appellant] niet heeft betwist. De enkele niet nader toegelichte stelling van [appellant] dat ter plaatse van de bed & breakfast een cumulatie van geluid zou kunnen optreden, is onvoldoende voor het oordeel dat het college zich desondanks in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse een goed leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Evenmin bestaat grond om [appellant] te volgen in het betoog dat college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij door de realisering van de bed & breakfast niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat op een kleinere afstand van de plaats van zijn onderneming dan de bed & breakfast de woningen [locatie 3] en [locatie 4] zijn gelegen en de ruimte voor eventuele uitbreiding in de richting van de bed & breakfast bovendien beperkt is.
Uit het voorgaande volgt dat het aangevoerde geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de geluidbelasting vanwege de onderneming van [appellant] niet in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bed & breakfast.
12. Voor het overige heeft [appellant] volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in beroep tegen het besluit van 11 november 2011 en in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Daarmee heeft hij geen redenen aangevoerd ten betoge dat de besluiten van 22 augustus 2012 en 23 augustus 2012 vernietigd moeten worden.
13. Het beroep tegen de besluiten van 22 augustus 2012 en 23 augustus 2012 is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 22 augustus 2012 en 23 augustus 2012 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013