ECLI:NL:RVS:2013:BZ2481

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201205788/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Dordrecht inzake handhaving gebruik pand als theehuis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 31 oktober 2011 de bezwaren van [appellant] tegen een eerder besluit van 7 juni 2010, waarin zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan de Reeweg Oost 3 te Dordrecht als theehuis niet in behandeling werd genomen, ongegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen. De rechtbank had op 25 mei 2012 het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 januari 2013 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt. De Afdeling heeft overwogen dat het gebruik van het pand als theehuis in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het college had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan de exploitant van het theehuis, maar dit had niet het gewenste effect. Daarom werd er een last onder bestuursdwang opgelegd.

[appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college ten onrechte eerst een last onder dwangsom had opgelegd voordat er een last onder bestuursdwang volgde. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om het handhavingstraject te starten met een last onder dwangsom, gezien de vaste gedragslijn van het college. Ook het betoog van [appellant] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van het pand als theehuis niet gelijk is aan overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat het college zich aan zijn eigen stappenplan hield.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205788/1/A1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 25 mei 2012 in zaak nr. 11/1403 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het college, opnieuw beslissend, de bezwaren van [appellant] tegen het besluit van 7 juni 2010 waarbij zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik als theehuis van het pand aan de Reeweg Oost 3 te Dordrecht (hierna: het pand) niet in behandeling is genomen, ongegrond verklaard en het besluit van 7 juni 2010 herroepen.
Bij uitspraak van 25 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2013, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ten tijde van belang was het pand in gebruik als internetcafé en als theehuis. Vast staat dat het gebruik van het pand als theehuis in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het college heeft bij besluit van 22 oktober 2010, zoals gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2011, aan de exploitant van het theehuis een last onder dwangsom opgelegd. Toen bleek dat de last onder dwangsom niet het daarmee beoogde effect sorteerde, heeft het college bij besluit van 15 november 2011 een last onder bestuursdwang opgelegd.
2.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte aan de exploitant van het theehuis een last onder dwangsom heeft opgelegd alvorens hem een last onder bestuursdwang op te leggen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten het handhavingstraject te starten door middel van oplegging van een last onder dwangsom. Daarbij heeft zij terecht in aanmerking genomen dat in het besluit van 31 oktober 2011 is gesteld dat de vaste gedragslijn van het college is om bij overtreding van het bestemmingsplan een last onder dwangsom op te leggen, tenzij sprake is van een gevaarlijke situatie. Omdat het gebruik van het pand als theehuis niet leidt tot een gevaarlijke situatie en omdat het gebruik van het pand als internetcafé in overeenstemming is met het bestemmingsplan, heeft het college sluiting van het pand door middel van oplegging van een last onder bestuursdwang disproportioneel geacht. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, schade heeft geleden, omdat de exploitant van het theehuis niet heeft voldaan aan de opgelegde last, niet leidt tot een ander oordeel. Gelet op de hoogte van de opgelegde dwangsom van € 3.000,00 per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 27.000,00, kon het college er in redelijkheid van uitgaan dat de prikkel die van de opgelegde last zou uitgaan voldoende was om beëindiging van de overtreding te bewerkstelligen.
3.     [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door in gevallen waarin de Algemene Plaatselijke Verordening Dordrecht (hierna: de APV) wordt overtreden wel direct bestuursdwang toe te passen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik van het pand als theehuis moet worden gekwalificeerd als gebruik in strijd met het bestemmingsplan, hetgeen niet gelijk is aan overtreding van de APV. Bovendien schrijft het door het college vastgestelde stappenplan voor dat bij overtreding van het bestemmingplan niet direct wordt overgegaan tot toepassing van bestuursdwang en was het gebruik van het pand als internetcafé wel toegestaan.
4.    [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door mevrouw Stahl-de Bruin, jurist in dienst van de gemeente, is toegezegd dat het pand  onmiddellijk zou worden gesloten. De rechtbank heeft reeds hierom terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college door oplegging van een last onder dwangsom heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen    w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013
414-724.