ECLI:NL:RVS:2013:BZ2481
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Dordrecht inzake handhaving gebruik pand als theehuis
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 31 oktober 2011 de bezwaren van [appellant] tegen een eerder besluit van 7 juni 2010, waarin zijn verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van het pand aan de Reeweg Oost 3 te Dordrecht als theehuis niet in behandeling werd genomen, ongegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen. De rechtbank had op 25 mei 2012 het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 31 januari 2013 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van het college, mr. E.A. van Dommelen-van der Lugt. De Afdeling heeft overwogen dat het gebruik van het pand als theehuis in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Het college had eerder een last onder dwangsom opgelegd aan de exploitant van het theehuis, maar dit had niet het gewenste effect. Daarom werd er een last onder bestuursdwang opgelegd.
[appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college ten onrechte eerst een last onder dwangsom had opgelegd voordat er een last onder bestuursdwang volgde. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om het handhavingstraject te starten met een last onder dwangsom, gezien de vaste gedragslijn van het college. Ook het betoog van [appellant] dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van het pand als theehuis niet gelijk is aan overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dat het college zich aan zijn eigen stappenplan hield.
Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.