201206686/1/A2.
Datum uitspraak: 27 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Waalwijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 2012 in zaak nr. 11/5145 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 25 februari 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellante] over het jaar 2007 toegekende voorschot huurtoeslag herzien.
Bij besluit van 29 februari 2008 heeft hij het aan [appellante] over het jaar 2007 toegekende voorschot zorgtoeslag herzien.
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft hij het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij niet op het verzoek om schadevergoeding is beslist en dat verzoek afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 22 januari 2013 ter zitting gevoegd met de zaak nr.
201206650/1/A2behandeld, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B.J.G.L. Jaeger, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam in zijn dienst, zijn verschenen. Na de behandeling heeft zij de zaken gesplitst.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van deel C volgt dat, nu de aangevallen uitspraak vóór 1 januari 2013 bekend is gemaakt, deze moet worden beoordeeld aan de hand van het recht, zoals dit vóór inwerkingtreding van deze wet gold.
2. Tegen het besluit van 17 juni 2011 kon tot en met 29 juli 2011 beroep worden ingesteld. [appellante] heeft het beroep bij brief van 26 september 2011, bij de rechtbank binnengekomen op 27 september 2011, ingesteld.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat dat tijdig was, omdat zij bij e-mailberichten van 22 en 24 juni 2011, en dus binnen de beroepstermijn, aan de Belastingdienst/Toeslagen kenbaar heeft gemaakt dat zij zich niet met het besluit van 17 juni 2011 kon verenigen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze e-mails ten onrechte niet op de voet van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb aan haar doorgestuurd, aldus de rechtbank.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 29 augustus 2012 in de zaken nrs.
201102653/1/R1en
201112596/1/A1), kan in geval van een elektronisch naar een bestuursorgaan verzonden bericht, voor hem een doorzendplicht als bedoeld in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, gelden, indien in het desbetreffende e-mailbericht duidelijk is gemaakt dat daarmee wordt beoogd bezwaar te maken, dan wel administratief beroep in te stellen.
4.1. In het e-mailbericht van 22 juni 2011 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen nogmaals verzocht om de vergoeding. Indien de Belastingdienst/Toeslagen niet voor 1 juli 2011 00:00 zou reageren, zou [appellante], zo wordt in het bericht vermeld, de zaak aan de rechter voorleggen. Uit dat bericht is niet duidelijk dat daarmee is beoogd bezwaar te maken of beroep in te stellen. Uit het bericht van 24 juni 2011 is evenmin duidelijk dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken of beroep in te stellen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de e-mailberichten van [appellante] door de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte niet als beroepschrift zijn aangemerkt en aan haar zijn doorgezonden. Nu voorts het bij brief van 26 september 2011 door [appellante] ingestelde beroep na afloop van de beroepstermijn bij de rechtbank is binnengekomen en voor het oordeel dat haar dit redelijkerwijs niet kan worden verweten geen grond is, leidt het bepaalde in artikel 6:7, gelezen in verbinding met artikel 6:11 van de Awb er toe dat [appellante] niet in haar beroep kon worden ontvangen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 17 juni 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. In deze situatie is er geen aanleiding om te bepalen dat het door [appellante] in hoger beroep betaalde griffierecht door de Belastingdienst/Toeslagen moet worden vergoed. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze wet ten tijde van belang luidde, brengt echter met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellante] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 mei 2012 in zaak nr. 11/5145;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013