ECLI:NL:RVS:2013:BZ2063

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206667/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • J.J. van Eck
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gebruik niet beëdigde tolk in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 29 juni 2012 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De vreemdeling had in eerste instantie een aanvraag ingediend bij de minister voor Immigratie en Asiel, die deze op 21 november 2011 afwees. De vreemdeling stelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die de zaak in hoger beroep behandelde, niet tijdig had voldaan aan de verplichting om schriftelijk te motiveren waarom gebruik was gemaakt van een niet beëdigde tolk. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris pas in beroep, bij brief van 26 maart 2012, deze motivatie had gegeven. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had nagelaten het besluit van de staatssecretaris te vernietigen, omdat de staatssecretaris niet tijdig aan de wettelijke verplichting had voldaan. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. De Raad vernietigde het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.652,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201206667/1/V4.
Datum uitspraak: 19 februari 2013
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 29 juni 2012 in zaak nr. 11/37596 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 juni 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
3. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet op enig moment in de besluitvormingsfase schriftelijk en gemotiveerd heeft vastgelegd waarom hij van een niet beëdigde tolk gebruik heeft gemaakt maar dat de ernst van dit gebrek niet zodanig moet worden geacht dat dit zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris bij brief van
26 maart 2012 alsnog aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, neergelegde verplichting heeft voldaan. De vreemdeling betoogt in het eerste onderdeel van grief 1 dat nog voor de besluitvorming schriftelijk en gemotiveerd had dienen te zijn vastgelegd waarom gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk.
4. De staatssecretaris heeft pas in beroep, bij brief van 26 maart 2012, schriftelijk gemotiveerd waarom hij van een niet beëdigde tolk gebruik heeft gemaakt. Anders dan de vreemdeling betoogt, kan uit de tekst van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv niet worden afgeleid dat aan de hierin neergelegde verplichting voorafgaand aan het gebruikmaken van een niet beëdigde tolk dient te worden voldaan. Voldoende is als aan de verplichting uiterlijk in het besluit is voldaan. Nu de staatssecretaris niet tijdig aan die verplichting heeft voldaan, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het besluit van 21 november 2011 te vernietigen. Derhalve slaagt het eerste onderdeel van grief 1.
5. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien het vooroverwogene, het beroep tegen het besluit van 21 november 2011 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
7. De staatssecretaris heeft in beroep bij brief van 26 maart 2012 schriftelijk gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk en heeft derhalve toepassing gegeven aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, neergelegde verplichting. Gelet hierop ziet de
Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 29 juni 2012 in zaak nr. 11/37596;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 21 november 2011, met kenmerk 1108.05.1049;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.652,00 (zegge: zestienhonderd tweeënvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013
363-795
Verzonden: 19 februari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser