Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
3. De vreemdeling klaagt in de eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet op enig moment in de besluitvormingsfase schriftelijk en gemotiveerd heeft vastgelegd waarom hij van een niet beëdigde tolk gebruik heeft gemaakt maar dat de ernst van dit gebrek niet zodanig moet worden geacht dat dit zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat de staatssecretaris bij brief van
26 maart 2012 alsnog aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, neergelegde verplichting heeft voldaan. De vreemdeling betoogt in het eerste onderdeel van grief 1 dat nog voor de besluitvorming schriftelijk en gemotiveerd had dienen te zijn vastgelegd waarom gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk.
4. De staatssecretaris heeft pas in beroep, bij brief van 26 maart 2012, schriftelijk gemotiveerd waarom hij van een niet beëdigde tolk gebruik heeft gemaakt. Anders dan de vreemdeling betoogt, kan uit de tekst van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv niet worden afgeleid dat aan de hierin neergelegde verplichting voorafgaand aan het gebruikmaken van een niet beëdigde tolk dient te worden voldaan. Voldoende is als aan de verplichting uiterlijk in het besluit is voldaan. Nu de staatssecretaris niet tijdig aan die verplichting heeft voldaan, heeft de rechtbank ten onrechte nagelaten het besluit van 21 november 2011 te vernietigen. Derhalve slaagt het eerste onderdeel van grief 1.
5. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien het vooroverwogene, het beroep tegen het besluit van 21 november 2011 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
7. De staatssecretaris heeft in beroep bij brief van 26 maart 2012 schriftelijk gemotiveerd waarom hij gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk en heeft derhalve toepassing gegeven aan de in artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, neergelegde verplichting. Gelet hierop ziet de
Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
8. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.