ECLI:NL:RVS:2013:BZ1692

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201209097/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nuenen-West, herziening 2011-1 (woningen Hendrikstraat)

Op 20 februari 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Nuenen-West, herziening 2011-1 (woningen Hendrikstraat)". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nuenen op 28 juni 2012, voorziet in de bouw van twee woningen aan de Hendrikstraat. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Nuenen, beroep ingesteld. Zij betogen dat de raad het plan heeft vastgesteld zonder dat het Team Ruimtelijke Kwaliteit (TRK) zich ter plaatse op de hoogte heeft gesteld van de situatie op hun percelen. Daarnaast stellen zij dat de nieuwe woningen hun woongenot aantasten door de nabijheid, schaduw en inbreuk op hun privacy.

De raad van de gemeente Nuenen heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de bouw van de woningen gepaard gaat met een intensivering van het grondgebruik, maar dat in een stedelijke omgeving de privacy beperkt is en er geen recht op vrij uitzicht bestaat. De raad heeft ook betoogd dat de schaduwdiagrammen aantonen dat er geen onaanvaardbare schaduwwerking zal plaatsvinden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren.

De Afdeling oordeelt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het bestemmingsplan vast te stellen. Hoewel de nieuw te bouwen woningen enige aantasting van het uitzicht met zich meebrengen, is dit niet onevenredig in het licht van de stedelijke omgeving. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende informatie had om een zorgvuldig advies te geven en dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de belangen van de ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201209097/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
2.    [appellant sub 2], wonend te Nuenen, gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
en
de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Nuenen-West, herziening 2011-1 (woningen Hendrikstraat)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.A.P.M. Achterbergh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting H.J.M. Donkers, bijgestaan door M.A.J.F.M. de Kok, gehoord.
Overwegingen
1.    Het plan voorziet in de bouw van twee woningen op het perceel van Donkers aan de Hendrikstraat (ongenummerd) in Nuenen. De goothoogte van deze woningen mag niet meer bedragen dan 5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter.
2.    De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2], die wonen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] in Nuenen, zijn gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat voorziet in de bouw van de twee woningen.
[appellant sub 1] voert aan dat de raad het plan heeft vastgesteld zonder dat het Team Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: TRK), dat advies heeft uitgebracht aan de raad, zich ter plaatse op de hoogte heeft gesteld van de huidige situatie op zijn perceel. Verder betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de in het plan voorziene woningen leiden tot een aantasting van hun woongenot, omdat de woningen te dicht op hun perceel komen te staan waardoor hun uitzicht wordt aangetast en de toetreding van zonlicht in hun woning en in hun tuin wordt belemmerd. Volgens [appellant sub 2] komt de situatie waarvan in de schaduwberekening is uitgegaan, niet overeen met de feitelijke situatie en zijn de schaduwberekeningen onvoldoende gedetailleerd. Voorts vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de toekomstige bewoners vanuit de nieuwe woningen in hun tuin en woningen kunnen kijken, waardoor ook hun privacy wordt aangetast.
3.    De raad stelt dat de realisering van de in het plan voorziene woningen gepaard gaat met een intensivering van het grondgebruik. De raad stelt zich echter in dit kader op het standpunt dat de privacy in een stedelijke omgeving beperkt is. Daarnaast is het volgens de raad in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk dat woningen met de achtertuinen en achtergevels naar elkaar zijn gesitueerd. De raad stelt zich verder op het standpunt dat er geen recht op vrij uitzicht bestaat. Het verlies van uitzicht is, gelet op de stedelijke omgeving, niet onevenredig. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de gemaakte schaduwtekeningen laten zien dat als gevolg van de bouw van de woningen geen onaanvaardbare schaduwwerking zal plaatsvinden.
4.    Uit de stukken blijkt dat het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan is besproken in de commissie Ruimte. De commissie vond het uit een oogpunt van zorgvuldigheid wenselijk dat het plan werd voorgelegd aan het TRK. Het TRK heeft een positief advies uitgebracht over de bouw van de twee woningen. Uit de stukken blijkt voorts dat een lid van het TRK de situatie ter plaatse van het plangebied heeft opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad ervan uitgaan dat het TRK voldoende informatie tot zijn beschikking had om een zorgvuldig advies te kunnen uitbrengen. Het betoog faalt.
4.1    Het uitzicht aan de achterzijde vanuit de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wordt wel in enige mate aangetast, maar de raad heeft dit verlies aan uitzicht niet onevenredig hoeven achten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de voorziene woningen niet direct achter de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn voorzien, maar schuin achter hun percelen. Verder is van belang dat naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1] het bouwvlak is aangepast. Het bouwvlak is op minimaal 3 meter van de perceelsgrens gelegd. De afstand tussen het bouwvlak en de woning met aan- en uitbouw van [appellant sub 1] bedraagt ten minste 17,5 meter. De woning met aan- en uitbouwen van [appellant sub 2] staat op een afstand van minimaal ongeveer 15 meter van dit bouwvlak. Deze afstanden zijn niet ongebruikelijk in een stedelijke omgeving. Evenmin bestaat een recht op een vrij uitzicht. Gelet op het voorgaande heeft de raad in dit geval in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de bouw van de twee woningen dan aan het belang van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bij een vrij uitzicht. Overigens is gebleken dat ingevolge het vorige bestemmingsplan "Nuenen West 1998" op het perceel bijgebouwen mochten worden gebouwd met een goothoogte van maximaal 3 meter en een nokhoogte van maximaal 7 meter en dat onder bepaalde voorwaarden met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid de bouw van een vrijstaande woning was toegelaten waarvoor geen maximale goot- of bouwhoogte was voorgeschreven. Het betoog faalt.
4.2    Ten behoeve van het plan zijn door Van Santvoort architecten B.V. op 27 maart en 5 april 2012 schaduwdiagrammen gemaakt. Op 5 april 2012 is er een bijeenkomst geweest waarbij een nadere toelichting is gegeven op de schaduwdiagrammen en zijn er diverse schaduwmodellen getoond met voor de tijdstippen van belang tussenpozen van een half uur. Behalve dat volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in de schaduwdiagrammen ten onrechte geen rekening is gehouden met de aan- en uitbouwen van hun woningen, worden de wijze van totstandkoming en de resultaten van deze modellen niet bestreden. Wel verschillen zij met de raad van mening over de vraag welke betekenis aan de uitkomsten van deze onderzoeken moet worden toegekend.
4.3    De schaduwdiagrammen geven een indruk van de effecten van de voorziene bebouwing op de bezonning van de woningen en de tuinen van de omliggende percelen op verschillende dagen en verschillende tijdstippen verspreid over het jaar. Uit de schaduwdiagrammen blijkt dat wat betreft het perceel van [appellant sub 1] in de periode van 21 oktober tot 21 februari in de middag gedurende maximaal enkele uren schaduw zal ontstaan ten gevolge van de in het plan voorziene bebouwing. Wat betreft het perceel van [appellant sub 2] zal in de periode van 6 mei tot 2 augustus voornamelijk in de avond gedurende enkele uren hierdoor schaduw optreden. Deze diagrammen behelzen een zogenoemd worst-case-scenario, waarbij is uitgegaan van een hoogte van hun woningen van 9 meter, hoewel deze feitelijk niet hoger zijn dan 7 meter, en waarbij geen rekening is gehouden met erfafscheidingen en bijgebouwen op hun percelen, hoewel deze wel aanwezig zijn. Deze schaduwwerking is naar het oordeel van de Afdeling niet zodanig dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hieraan geen doorslaggevende betekenis hoeft te worden toegekend. Het betoog faalt.
4.4    Voorts overweegt de Afdeling over het bezwaar over de aantasting van de privacy dat, hoewel niet is uitgesloten dat het realiseren van de nieuwe woningen op de gronden die grenzen aan de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in enige mate gevolgen zal hebben voor hun privacy, het naar het oordeel van de Afdeling niet gaat om zodanige gevolgen dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Ook in dit verband is van belang dat de woningen zich bevinden in een stedelijke omgeving. Het betoog faalt.
5.    In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
177-774.