201113270/1/R3.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en W. [appellant] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oud Gastel, gemeente Halderberge,
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Oude Roosendaalsebaan 7" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door R. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Het plan voorziet in een uitbreiding van ongeveer 5 ha van het bedrijventerrein Borchwerf II.
2. [appellant] voert aan dat voor deze uitbreiding geen noodzaak bestaat. Volgens [appellant] had de raad kunnen volstaan met een sanering van de ter plaatse gevestigde varkenshouderij en het toekennen van een agrarische bestemming aan de gronden, waar geen varkenshouderij is toegestaan. Verder is de bijdrage van de uitbreiding van het bedrijventerrein aan de werkgelegenheid en economische groei volgens [appellant] verwaarloosbaar, nu het plan gericht is op het verplaatsen van het bedrijf van [belanghebbende]. Voorts behoeft dit bedrijf volgens hem niet naar deze plek te worden verplaatst en staat niet vast dat het bedrijf zal worden verplaatst naar de in het plan voorziene locatie. Gelet op het feit dat planschadeclaims niet zijn meegenomen als kostenpost, twijfelt [appellant] ook aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Voorts voert [appellant] aan dat de landschappelijke inpassing aan de zuidzijde van het plangebied onvoldoende is. De hier geplande groenvoorziening is volgens hem onvoldoende om zijn perceel af te schermen van het bedrijventerrein. [appellant] stelt dat de hiernaast gelegen agrarische strook zou moeten worden benut om de groenvoorziening te verbreden.
3. De raad stelt zich op het standpunt dat een noodzaak bestaat voor de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarnaast liet het vorige bestemmingsplan volgens hem het houden van een groot aantal mestvarkens toe, zodat sprake is van een planologische verbetering voor [appellant]. Verder stelt de raad dat voor de landschappelijke inpassing een beplantingsplan is vastgesteld, waarbij aan de noord- en zuidzijde bospercelen zullen worden aangelegd. De raad wenst de agrarische strook aan de oostzijde te behouden met het oog op de overgang naar het agrarische gebied.
4. Vast staat dat voorheen in het plangebied een varkenshouderij was gevestigd en dat een aantal bedrijven op het bedrijventerrein binnen de milieucirkel van dit bedrijf lag. Door het saneren van deze veehouderij worden deze bedrijven niet meer beperkt in hun ontwikkelingsmogelijkheden en kunnen zij uitbreiden in de richting van het plangebied. Verder vermeldt de plantoelichting dat door de uitbreiding van het bedrijventerrein bedrijven zoals dat van [belanghebbende] kunnen worden verplaatst en terreinen met een ongewenste invulling kunnen worden gesaneerd. Voorts blijkt uit de stukken dat het bedrijf van [belanghebbende] inmiddels een gedeelte van ongeveer 3,9 ha van de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein heeft aangekocht. Met het gegeven dat nog niet alle gronden in het plangebied aan bedrijven zijn verkocht, heeft Van der Kar niet aannemelijk gemaakt dat binnen de planperiode van tien jaren geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een noodzaak bestaat voor de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein.
5. Over de financiële uitvoerbaarheid van het plan overweegt de Afdeling dat gebleken is dat de gemeente een planschadevergoedingsovereenkomst heeft gesloten met de ontwikkelaar van het bedrijventerrein, te weten de commanditaire vennootschap Borchwerf II C.V.. Voor zover planschadeclaims te verwachten zijn, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat bij deze vennootschap onvoldoende middelen aanwezig zijn om aan deze planschadeclaims tegemoet te komen. [appellant] heeft zijn stelling dat het plan financieel niet uitvoerbaar is verder niet nader toegelicht.
6. Nu [appellant] in het beroep ervoor pleit de in het plan voorziene groenvoorziening aan de zuidkant van het bedrijventerrein uit te breiden over een strook grond die geen deel uitmaakt van het plangebied, vat de Afdeling de beroepsgrond over de landschappelijke inpassing op als een bezwaar dat is gericht tegen de plangrens. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en dat de voorziene groenstrook aan de zuidzijde het bedrijventerrein onvoldoende zal afschermen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het deel van het bedrijventerrein dat het dichtst bij het perceel van [appellant] ligt aan de zuidkant geheel zal worden afgeschermd door de aan te leggen groenvoorziening met een breedte van 21 tot 36 m. [appellant] heeft hierdoor vanaf zijn perceel slechts zijdelings zicht op een deel van het bedrijventerrein. Het deel van het bedrijventerrein dat recht tegenover het perceel van [appellant] ligt, ligt op een afstand van ten minste 100 m van de grens van zijn perceel. De raad wenst dat de tussengelegen agrarische strook een agrarische bestemming behoudt met het oog op de overgang van het bedrijventerrein naar het agrarisch gebied. Niet gebleken is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen de agrarische strook en de gronden in het plangebied, dat de raad aanleiding had dienen te zien deze strook bij het plan te betrekken en deze strook had moeten bestemmen voor het aanleggen van een groenvoorziening.
7. Ten aanzien van hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd overweegt de Afdeling dat hij zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van zijn zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013