ECLI:NL:RVS:2013:BZ1667

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201210941/2/R2 en 201211172/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunningverlening voor natuurherstelproject Rammegors

In deze zaak heeft de stichting Het Nieuwe Atlantis Associated to International Law, gevestigd te Paramaribo, Suriname, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in te stellen tegen de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Deze besluiten, genomen op 11 en 18 oktober 2012, verleenden vergunningen aan Rijkswaterstaat Zeeland voor werkzaamheden die verband houden met het terugbrengen van het getij in het Rammegors, een gebied dat deel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Oosterschelde. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunningen, omdat zij vreest dat de uitvoering van de werkzaamheden onherstelbare schade aan het natuurgebied zal toebrengen.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken om voorlopige voorziening behandeld op 4 februari 2013. Tijdens de zitting is de stichting vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.H.M. Madou, terwijl het college werd vertegenwoordigd door meerdere ambtenaren, waaronder mr. H.G.O. Hinderink en ing. E.C. Stikvoort. Rijkswaterstaat Zeeland was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne en ing. A.M. van Berchum.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel over de voorlopige voorziening niet bindend is voor de bodemprocedure. De stichting heeft aangevoerd dat zij belanghebbende is bij de besluiten, maar het college en Rijkswaterstaat Zeeland betwisten dit. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de stichting, zelfs als zij als rechtspersoon wordt erkend, geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat haar statutaire doelstellingen niet in directe relatie staan tot de verleende vergunningen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, met de verwachting dat de stichting in de hoofdzaak niet als belanghebbende zal worden aangemerkt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201210941/2/R2 en 201211172/2/R4.
Datum uitspraak: 15 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in de gedingen tussen:
de stichting naar Surinaams recht Stichting Het Nieuwe Atlantis Associated to International Law, gevestigd te Paramaribo (Suriname),
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft het college krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 vergunning verleend aan Rijkswaterstaat Zeeland voor werkzaamheden voor het terugbrengen van het getij in het Rammegors, dat onderdeel is van het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het college krachtens de Ontgrondingenwet vergunning verleend aan Rijkswaterstaat Zeeland voor het ontgronden van de percelen kadastraal bekend gemeente Sint Philipsland, sectie G, nummers 597 en 623.
Tegen deze besluiten heeft de stichting beroep ingesteld. De stichting heeft ten aanzien van elk van deze besluiten de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Rijkswaterstaat Zeeland een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken gevoegd ter zitting behandeld op 4 februari 2013, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. R.H.M. Madou, advocaat te Sint Philipsland, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.O. Hinderink, ing. E.C. Stikvoort, mr. J.J. Versteeg, N. de Nooijer en W. Buizer, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Tevens is als partij verschenen Rijkswaterstaat Zeeland, vertegenwoordigd door mr. M. de Bruijne en ing. A.M. van Berchum.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    De vergunningen hebben betrekking op het project Rammegors en schorherstel Oosterschelde van Rijkswaterstaat Zeeland dat, voor zover hier van belang, bestaat uit het creëren van nieuwe schorren en slikken in het Rammegors door het herintroduceren van het getij.
3.    Met de verzoeken beoogt de stichting onherstelbare gevolgen voor het natuurgebied ten gevolge van de verleende vergunningen te voorkomen.
4.    Het college en Rijkswaterstaat Zeeland betogen dat de stichting geen belanghebbende is bij de vergunningen. Hiertoe voeren zij aan dat de stichting, anders dan zij stelt, geen eigenaar is van percelen in het Rammegors. Daarnaast stellen zij zich op het standpunt dat de stichting geen rechtspersoon naar Nederlands recht is en derhalve niet kan worden aangemerkt als rechtspersoon in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Ook bestaat volgens hen geen rechtstreeks verband tussen de bestreden besluiten en de belangen die de stichting krachtens haar statutaire doelstelling behartigt. Voorts is onduidelijk met welke feitelijke werkzaamheden de stichting haar statutaire doelstelling tracht te bereiken, aldus het college en Rijkswaterstaat Zeeland.
4.1.    Ter zitting heeft de stichting medegedeeld zich uitsluitend gezien haar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden belanghebbende te achten en niet vanwege de in haar stukken gestelde eigendom van twee percelen in het Rammegors. De stichting heeft ter zitting toegelicht tot haar belangen te rekenen het beschermen van alles wat leeft, waaronder de bestaande natuur in het Rammegors en de mensen die in de omgeving wonen. Zij heeft ter zitting uiteengezet dat haar feitelijke werkzaamheden onder meer bestaan uit het doen van wetenschappelijk onderzoek naar de gezondheid van mensen, dieren en planten en dat zij met het oog daarop in het Rammegors onderzoek doet naar de waterkwaliteit. De stichting heeft van deze werkzaamheden bewijs aangeboden.
4.2.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.3.    Het al dan niet zijn van belanghebbende dient ambtshalve te worden beoordeeld. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is in de door de stichting in haar stukken gestelde eigendom van de kadastrale percelen gemeente Sint Philipsland, sectie G, nummer 623, locatie Rammegors en gemeente Oud-Vossemeer, sectie G, nummer 286, locatie Rammegors geen grond gelegen de stichting aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Zelfs indien wordt aangenomen dat het daadwerkelijk bestaande percelen betreft, staat vast dat de door de stichting overgelegde notariële akten waarmee de percelen zouden zijn geleverd, dateren van na de voor de bestreden besluiten geldende beroepstermijnen. Dit betekent dat niet kan worden voldaan aan het op grond van vaste rechtspraak geldende vereiste dat de hoedanigheid van belanghebbende in beginsel uiterlijk kan worden verkregen op de dag waarop de beroepstermijn eindigt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 december 2011 in zaak nr.
200909566/1/R3). Bovendien heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de notariële akten zijn ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers, terwijl een dergelijke inschrijving op grond van het Burgerlijk Wetboek een vereiste is voor de levering, en daarmee de overdracht, van onroerende zaken.
4.4.     In de door de stichting overgelegde statuten staat dat zij ten doel heeft:
a. het wetenschappelijk neerleggen van een geneeswijze die mensen, dieren en alles wat leeft op aarde herstelt met daarbij de aardse wetten, normen en waarden te respecteren;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
4.5.    De voorzitter zal in het midden laten of, zoals het college en Rijkswaterstaat Zeeland betogen, alleen rechtspersonen naar Nederlands recht als rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de stichting namelijk, ook indien ervan wordt uitgegaan dat zij als rechtspersoon in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft te gelden, geen belanghebbende bij de bestreden besluiten vanwege de algemene en collectieve belangen die zij krachtens haar doelstellingen en blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. De activiteiten waarop de bestreden besluiten zien, het aanleggen van nieuwe schorren en slikken in het Rammegors door het herintroduceren van het getij, vallen namelijk buiten de reikwijdte van de doelstelling van de stichting, die is gericht op het wetenschappelijk neerleggen van een geneeswijze. Daarom is het belang waarop de statutaire doelstelling van de stichting ziet niet rechtstreeks betrokken bij de bestreden besluiten. Dat de stichting stelt dat zij ter realisering van haar doelstelling onderzoek verricht in het Rammegors - wat hiervan ook zij - maakt dit niet anders, omdat voor de beoordeling van de vraag of de stichting belanghebbende is ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb bepalend zijn de belangen die zij blijkens haar feitelijke werkzaamheden én krachtens haar doelstellingen in het bijzonder behartigt.
4.6.    Op grond van al het voorgaande verwacht de voorzitter dat de stichting in de hoofdzaak door de Afdeling niet als belanghebbende bij de bestreden besluiten zal worden aangemerkt en dat de door haar ingestelde beroepen om deze reden niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.R. Jacobs, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek    w.g. Jacobs
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2013
717-586.