ECLI:NL:RVS:2013:BZ1665

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201206096/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • H.J.J. Kalter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen in Rotterdam

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 16 maart 2012 zijn beslissing van 15 februari 2012 om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, schriftelijk vastgelegd. Dit betrof de directe verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen die niet op de voorgeschreven wijze waren aangeboden. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing op 31 mei 2012 ongegrond, waarna de appellant beroep instelde. De zaak werd door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer, en partijen stemden in met het achterwege laten van een zitting.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat volgens de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 het college de dagen en tijden vaststelt waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. Het college stelde dat de appellant als overtreder moest worden aangemerkt, omdat een huisvuilzak met daarin een envelop van de ING, gericht aan de onderneming van de appellant, op een andere inzameldag was aangetroffen. De appellant betwistte deze aanname en voerde aan dat de envelop niet aan hem was gericht, maar de Afdeling oordeelde dat de aangetroffen envelop voldoende bewijs bood voor de herleiding naar de appellant.

De Afdeling concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt. De beroepsgrond van de appellant faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

201206096/1/A4.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2012 heeft het college zijn beslissing van 15 februari 2012 om spoedeisende bestuursdwang toe te passen door directe verwijdering van niet op de voorgeschreven wijze aangeboden huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld.
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 (hierna: Afvalstoffenverordening) stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze verordening ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de betreffende bepalingen in deze verordening.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, geldt het bepaalde in het voorgaande lid niet indien deze persoon aantoont dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2009 is bepaald dat krachtens artikel 10, vierde lid, en artikel 4, derde lid, van de Afvalstoffenverordening inzamelmiddelen moeten worden aangeboden op de vastgestelde inzameldag zoals aangegeven in bijlage 4 (inzameldagenboek) vanaf 07.00 uur.
2.    De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op 15 februari 2012 is aangetroffen op de openbare weg aan de Groene Hilledijk ter hoogte van nummer 148 te Rotterdam. Niet in geschil is dat de verwijderde huisvuilzak op een andere dan de vastgestelde inzameldag ter inzameling is aangeboden. Volgens het college is deze huisvuilzak te herleiden tot [appellant], omdat daarin een envelop van de ING is aangetroffen met adresgegevens van de onderneming van [appellant] en tussen de in de verwijderde huisvuilzak aangetroffen afvalstoffen geen bewijsstukken zijn aangetroffen die aan andere mensen zouden kunnen worden toegerekend. Hij moet daarom worden aangemerkt als overtreder, aldus het college.
3.    [appellant] betoogt dat de envelop van de ING niet aan hem, dan wel zijn onderneming was gericht, en hij aldus niet kan worden aangemerkt als overtreder. Hij verwijst daartoe naar een brief van de ING waarin wordt bevestigd dat een particuliere rekening van [appellant] is gekoppeld aan zijn privéadres.
3.1.    Naar vaste jurisprudentie is overtreder degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr.
200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
3.2.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder. De enkele omstandigheid dat de ING heeft bevestigd dat een particuliere rekening van [appellant] is gekoppeld aan het privéadres van [appellant], laat onverlet dat de aangetroffen envelop blijkens de postcode/huisnummer combinatie is gericht aan de onderneming van [appellant]. Daarom is [appellant] terecht als overtreder aangemerkt.
De beroepsgrond faalt.
4.    Het beroep is ongegrond.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld    w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
492-778.