ECLI:NL:RVS:2013:BZ1662

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207342/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beoordeling van het examen burgerlijk procesrecht door de Examencommissie van de Nederlandse orde van advocaten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2012. De Examencommissie van de Nederlandse orde van advocaten had op 6 oktober 2011 het bezwaar van [appellante] tegen de beoordeling van haar examen burgerlijk procesrecht als onvoldoende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de uitslag bleef op onvoldoende staan. Het curatorium verklaarde het administratief beroep van [appellante] op 16 december 2011 niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter oordeelde op 7 juni 2012 dat het curatorium niet bevoegd was om de beoordeling van het examen inhoudelijk te toetsen, wat leidde tot vernietiging van het besluit van het curatorium, maar de rechtsgevolgen van dat besluit bleven in stand.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had vastgesteld dat het curatorium bevoegd was om de eerste beoordeling van de Examencommissie te toetsen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep in stand hield, en verklaarde het administratief beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd voor het overige bevestigd. Tevens werd het curatorium gelast om het griffierecht aan [appellante] te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 februari 2013.

Uitspraak

201207342/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2012 in zaak nrs. 12/1475 en 12/1474 in het geding tussen:
[appellante]
en
het curatorium Beroepsopleiding Advocatuur van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: het curatorium).
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de Examencommissie van de Nederlandse orde van advocaten het bezwaar van [appellante] tegen de beoordeling van het door haar op 17 juni 2011 afgelegde examen burgerlijk procesrecht als onvoldoende gedeeltelijk gegrond verklaard, doch de uitslag gehandhaafd op onvoldoende.
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het curatorium het door [appellante] daartegen ingestelde administratief beroep, voor zover thans van belang, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2011 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het curatorium heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2013, waar [appellante] en het curatorium, vertegenwoordigd door mr. M.R. Küthe, advocaat te Den Haag, en mr. E.M. Snijders-Koster, werkzaam voor het curatorium, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Afdeling overweegt allereerst het volgende.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Bij brief van 10 januari 2013 heeft [appellante] nadere stukken ingediend. Nu deze na afloop van het verstrijken van de ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb geldende termijn bij de Afdeling zijn ingediend, en het curatorium ter zitting te kennen heeft gegeven geen afschrift van deze stukken te hebben ontvangen, zal de Afdeling deze stukken niet bij haar oordeel betrekken.
2.    Ingevolge artikel 9c, eerste lid, van de Advocatenwet, zoals deze wet luidde ten tijde van belang, draagt de Nederlandse orde van advocaten zorg voor een opleiding van stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen, die met een examen wordt afgesloten.
Ingevolge het tweede lid worden de volgende onderwerpen, de opleiding als bedoeld in het eerste lid betreffende, nader vastgesteld bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, tenzij daarin bij algemene maatregel van bestuur is voorzien:
a. de inhoud en de duur van de opleiding;
b. de omvang van het examen en de wijze waarop het examen wordt afgenomen;
c. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;
d. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling voor bepaalde onderdelen van het examen;
e. de aan de stagiaire in rekening te brengen cursus- en examengelden.
Ingevolge artikel 9e kan een belanghebbende tegen een op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 9c genomen beslissing administratief beroep instellen bij het curatorium.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het Examenreglement 2008 (hierna: het Examenreglement), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan de belanghebbende, onverminderd de bevoegdheid krachtens artikel 9e van de wet beroep in te stellen bij het curatorium, over de te zijnen aanzien genomen beslissingen van de Examencommissie binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaarschrift indienen bij de Examencommissie. Tegen de door de Examencommissie te nemen beslissing staat beroep open bij het curatorium.
3.    In het bezwaarschrift aan de Examencommissie is [appellante] opgekomen tegen de beoordeling van haar antwoorden op de examenvragen 1.3, 1.4, 2.1a, 2.3, 2.4a en 3.2. Eerst in administratief beroep bij het curatorium heeft [appellante] gronden aangevoerd tegen de beoordeling van haar antwoorden op de examenvragen 2.4b en 2.5. Het curatorium heeft het administratief beroep in zoverre niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het curatorium zich op het standpunt gesteld dat [appellante] in administratief beroep geen bezwaren meer kon aanvoeren tegen onderdelen van de beslissing die in de bezwaarfase niet zijn bestreden.
De voorzieningenrechter heeft dit besluit vernietigd. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het Examenreglement, voor zover daarin is neergelegd dat een belanghebbende tegen de beoordeling van een examen eerst bezwaar kan maken voordat hij administratief beroep instelt, in strijd is met de Awb, nu uit het systeem van de Awb voortvloeit dat tegen een besluit ofwel bezwaar, ofwel administratief beroep openstaat. Nu de wetgever in de Advocatenwet heeft voorzien in de mogelijkheid om tegen een besluit als hier aan de orde administratief beroep open te stellen, stond het de Nederlandse orde van advocaten niet vrij om een bezwaarfase in te stellen voorafgaand aan het administratief beroep. Derhalve bestond geen grond voor de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, aldus de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten, nu het curatorium zich in het verweer op het standpunt heeft gesteld dat de Examencommissie terecht geen punten heeft toegekend voor de beantwoording van de vragen 2.4b en 2.5.
4.    [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het curatorium niet bevoegd is de beantwoording van de examenvragen inhoudelijk te toetsen, nu er geen voor toetsing vatbare beslissing voorlag bij het curatorium. Daartoe voert zij aan dat het curatorium slechts het besluit op bezwaar van de Examencommissie mag toetsen en de Examencommissie niet heeft beslist op de door haar in administratief beroep aangevoerde gronden tegen de beoordeling van de antwoorden op de examenvragen 2.4b en 2.5. De Examencommissie moet alsnog in bezwaar op deze gronden beslissen, alvorens het curatorium een inhoudelijk oordeel mag geven, aldus [appellante].
4.1.    De wetgever heeft, gelet op artikel 9e, gelezen in samenhang met artikel 9c, eerste en tweede lid, van de Advocatenwet, administratief beroep bij het curatorium opengesteld tegen een besluit, houdende de beoordeling van een examen in het kader van de opleiding van stagiaires. Reeds hieruit volgt dat het curatorium bevoegd is de eerste beoordeling van de Examencommissie van het examen te toetsen. Dat het curatorium door het invoeren van een bezwaarfase in de praktijk vaak het besluit op bezwaar van de Examencommissie heeft getoetst in plaats van de eerste beoordeling door de Examencommissie, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit voortvloeide uit artikel 19, eerste lid, van het Examenreglement, dat door de voorzieningenrechter terecht strijdig met de Awb is bevonden.
Het betoog faalt.
5.    Het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat het curatorium haar gronden tegen de beoordeling van de vragen 2.4b en 2.5 niet bij de beoordeling heeft betrokken, faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het curatorium in het verweerschrift in eerste aanleg een inhoudelijk standpunt heeft gegeven op de door [appellante] aangevoerde gronden die zijn gericht tegen de beoordeling van de vragen 2.4b en 2.5.
6.    Het oordeel van de voorzieningenrechter is derhalve inhoudelijk juist. De voorzieningenrechter had echter in plaats van de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring, in stand te laten, zelf voorziend het administratief beroep in zoverre ongegrond moeten verklaren.
7.    Het hoger beroep is daarom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit, voor zover dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring, in stand zijn gelaten. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.
8.    Gezien het vorenoverwogene bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 juni 2012 in zaken nrs. 12/1475 en 12/1474, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 16 december 2011 voor zover dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het administratief beroep, in stand zijn gelaten;
III.    verklaart het administratief beroep in zoverre ongegrond;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van dat vernietigde besluit;
V.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht, voor zover aangevallen, voor het overige;
VI.    gelast dat het curatorium Beroepsopleiding Advocatuur van de Nederlandse orde van advocaten aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
362-752.