ECLI:NL:RVS:2013:BZ1655

Raad van State

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201211333/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N.S.J. Koeman
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving bestemmingsplan en grondwerkzaamheden in Zoeterwoude

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 februari 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude, dat op 20 december 2011 aan [verzoeker] had gelast om het opgehoogde deel van zijn perceel, kadastraal bekend als Gemeente Zoeterwoude, Sectie F, nummer 91, voor 1 november 2012 te verlagen tot gemiddeld -1,15 m NAP. Dit besluit werd vergezeld van een dwangsom van € 1000,00 per week tot een maximum van € 50.000,00.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 6 februari 2013, waarbij zowel [verzoeker] als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelde dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van toepassing is op het perceel, met bestemmingen die onder andere agrarische en archeologische waarden beschermen. De voorzitter concludeerde dat het college mogelijk niet handhavend heeft kunnen optreden tegen de grondwerkzaamheden die door [verzoeker] zijn uitgevoerd, omdat deze werkzaamheden mogelijk zijn begonnen voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter besloten om de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude van 21 augustus 2012 en 20 december 2011 te schorsen bij wijze van voorlopige voorziening. Dit betekent dat de handhaving van de opgelegde maatregelen tijdelijk wordt stopgezet totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

201211333/2/A1.
Datum uitspraak: 14 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Zoeterwoude,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 oktober 2012 in zaak nrs. 12/9182 en 12/9183 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2011 heeft het college [verzoeker] gelast om het opgehoogde deel van het perceel, kadastraal bekend Gemeente Zoeterwoude, Sectie F, nummer 91 (hierna: het perceel), voor 1 november 2012 te verlagen tot gemiddeld -1,15 m NAP (na inklinking) onder het opleggen van een dwangsom van € 1000,00 per week tot een maximum van € 50.000,00.
Bij besluit van 21 augustus 2012 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 februari 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door L. Smallegange, en het college, vertegenwoordigd door R.G. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" rusten op het perceel de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden" en "Waarde - Archeologie".
Ingevolge artikel 4.6.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college grondwerkzaamheden uit te voeren dieper dan 40 cm en te ontginnen (onder andere egaliseren, ophogen, afgraven, diep ploegen);
Ingevolge artikel 4.6.2, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het verbod zoals genoemd in artikel 4.6.1 niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
1.        betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
2.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
3.        reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
(…).
Ingevolge artikel 22.3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van het college grondbewerkingen uit te voeren op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
Ingevolge artikel 22.3.2, aanhef en onder c, is het verbod van artikel 22.3.1 niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij artikel 22.2 in acht is genomen
b.     een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²
c.     reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
d.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
3.    Naar het oordeel van de voorzitter is op voorhand niet buiten twijfel dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in stand zal blijven. Daarbij is het volgende van belang.
4.    [verzoeker] heeft een deel van het perceel opgehoogd met een grondlaag van ongeveer 1,1 m. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat die grondwerkzaamheden zijn aangevangen voor het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Dit betekent dat ingevolge artikel 4.6.2, aanhef en onder a, en artikel 22.3.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, het verbod om in afwijking van de aanlegvergunningstelsels grondbewerkingen uit te voeren als bedoeld in de artikelen 4.6.1, aanhef en onder a, en 22.3.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, hier niet van toepassing is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat dit verbod alleen buiten toepassing blijft indien aan alle in artikel 4.6.2, aanhef en onder a, en artikel 22.3.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften gestelde vereisten is voldaan of indien de op het perceel uitgevoerde grondwerkzaamheden niet in strijd waren met het bestemmingsplan dat gold voordat het bestemmingsplan in werking was getreden. Er valt daarom niet uit te sluiten dat het college niet handhavend heeft kunnen optreden tegen de op het perceel uitgevoerde grondwerkzaamheden. Daarbij komt dat, zo er al een aanlegvergunningplicht in de hiervoor bedoelde zin zou bestaan, het college heeft nagelaten te bezien of het bereid is voor die grondwerkzaamheden een aanlegvergunning te verlenen indien een daartoe strekkende aanvraag zou worden ingediend.
5.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude van 21 augustus 2012, kenmerk 12-357, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoeterwoude van 20 december 2011, kenmerk 2011/394.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman    w.g. Van Leeuwen
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2013
543.