ECLI:NL:RVS:2013:BZ1654

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201207364/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • K.M. Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Waard' vastgesteld door de raad van de gemeente Leiden

Op 26 april 2012 heeft de raad van de gemeente Leiden het bestemmingsplan 'De Waard' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 15 januari 2013 zijn de appellanten vertegenwoordigd door hun advocaat, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente.

Appellante sub 1 en anderen betogen dat het bestemmingsplan bedrijvigheid in milieucategorieën 1 en 2 toestaat op het perceel Admiraal Banckertweg 23, terwijl de raad had toegezegd milieucategorie 3.1 toe te kennen. De raad heeft erkend dat de verbeelding niet is aangepast zoals beoogd, wat leidt tot strijdigheid met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van appellante sub 1 en anderen is gegrond, en het bestreden besluit wordt vernietigd voor het plandeel met de bestemming 'Bedrijf' op het genoemde perceel.

Appellante sub 2 heeft bezwaar tegen de bouwregels voor haar perceel, met name de maximale bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen. De Afdeling oordeelt dat de bestaande hoogtes als maximaal toelaatbaar moeten worden aangemerkt, en dat de raad niet correct heeft gehandeld door de beoogde bestaande matenregeling niet op te nemen in de planregels. Ook het beroep van appellante sub 2 is gegrond, en het bestreden besluit wordt vernietigd voor de bouwregels die niet voorzien in een bestaande matenregeling.

De Afdeling draagt de raad op om binnen 16 weken na de uitspraak een nieuwe planregeling vast te stellen, en veroordeelt de raad tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.

Uitspraak

201207364/1/R4.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te Leiden, en anderen,
2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Waard" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellante sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2013, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A.B.F. Nijssen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het beroep van [appellante sub 1] en anderen
1.    [appellante sub 1] en anderen stellen dat het plan bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 op het perceel Admiraal Banckertweg 23 te Leiden toestaat, terwijl de raad in de beantwoording van zijn zienswijze heeft toegezegd milieucategorie 3.1 te zullen toekennen. [appellante sub 1] en anderen wijzen erop dat de verbeelding op dit punt ten onrechte niet overeenkomstig het zienswijzenrapport is aangepast. Bovendien is verwarrend dat in het vaststellingsbesluit staat dat de aanduiding "Bedrijf tot en met milieucategorie 3.2" aan het perceel zal worden toegekend.
1.1.    De raad heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de bedrijfsactiviteiten die op het perceel Admiraal Banckertweg 23 plaatsvinden onder milieucategorie 3.1 vallen en dat hij met de in het zienswijzenrapport voorgestelde aanpassing heeft beoogd de feitelijk bestaande situatie als zodanig te bestemmen. Voorts heeft de raad in het verweerschrift toegelicht dat in het raadsbesluit abusievelijk is vermeld dat het desbetreffende perceel wordt voorzien van de aanduiding "bedrijf tot en met milieucategorie 3.2". De raad heeft in het verweerschrift en ter zitting erkend dat de in het zienswijzenrapport voorgestelde aanpassing voor het perceel Admiraal Banckertweg 23 niet is doorgevoerd op de verbeelding.
1.2.    Op het perceel Admiraal Banckertweg 23 rust de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden - voor zover thans van belang - bestemd voor: bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2.
1.3.    In het zienswijzenrapport staat in reactie op de zienswijze van [appellante sub 1] en anderen dat de verbeelding zal worden aangepast door het perceel Admiraal Banckertweg 23 te voorzien van de aanduiding "bedrijf tot en met milieucategorie 3.1". In het raadsbesluit staat dat de raad heeft ingestemd met de beantwoording van zienswijzen en dat de verbeelding wordt voorzien van de aanduiding "bedrijf tot en met milieucategorie 3.2".
1.4.    Nu tussen partijen niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden op het perceel onder milieucategorie 3.1 vallen, bestaat er geen twijfel over de bedoeling van de raad om milieucategorie 3.1 toe te kennen aan het perceel Admiraal Banckertweg 23. Het gestelde in het raadsbesluit dat de aanduiding "bedrijf tot en met milieucategorie 3.2" zal worden toegekend aan het desbetreffende perceel dient dan ook te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.
1.5.    Nu de verbeelding niet is aangepast zoals is beoogd door de raad, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 1] en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijf" is vastgesteld voor het perceel Admiraal Banckertweg 23 te Leiden.
Het beroep van [appellante sub 2]
2.    [appellante sub 2] kan zich niet verenigen met de bouwregels behorende bij de bestemming "Bedrijf" die gelden voor haar perceel [locatie] te Leiden, voor zover de maximaal toegestane bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen niet meer dan twee, dan wel één m mag bedragen. [appellante sub 2] voert aan dat deze hoogtes niet toereikend zijn om diefstal van de op haar terrein opgeslagen en uitgestalde goederen te kunnen voorkomen. [appellante sub 2] stelt dat, nu de op haar terrein aanwezige erf- en terreinafscheidingen hoger zijn, deze in zoverre ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht. De regeling in artikel 14, lid 14.1, van de planregels maakt dit volgens haar niet anders omdat ingevolge die regeling de bestaande bebouwing uitsluitend op dezelfde plek mag worden herbouwd, waardoor sprake is van een verkapte uitsterfconstructie. [appellante sub 2] stelt ten slotte dat, hoewel de raad in het zienswijzenrapport heeft toegezegd een regeling op te nemen voor de aanwezige erf- en terreinafscheidingen op haar terrein, het daartoe geformuleerde artikel 3.2.3 niet in de planregels is opgenomen.
2.1.    Ingevolge artikel 3, lid 3.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor opslag en uitstalling.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2 mag op de gronden met de bestemming "Bedrijf" worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef, en onder a geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
Ingevolge artikel 1, lid 1.17 wordt onder bestaande maten verstaan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
Artikel 14, lid 14.1 luidt als volgt:
"a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.".
In het zienswijzenrapport staat dat de planregels worden aangepast door artikel 3, lid 3.2, van de planregels, aan te vullen met een lid 3.2.3. Deze specifieke bouwregel luidt als volgt:
"Bestaande hoogtes ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan zijn toegestaan".
2.2.    Niet in geschil is dat de erf- en terreinafscheidingen op het perceel van [appellante sub 2] vóór de terinzagelegging van het ontwerpplan zijn gerealiseerd. De Afdeling overweegt dat, voor zover de feitelijke hoogte van deze bouwwerken de op grond van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef, en onder a, van de planregels geldende maximale hoogten overschrijdt, uit artikel 14, lid 14.1 van de planregels volgt dat de bestaande feitelijke hoogte als maximaal toelaatbaar mag worden aangehouden, zodat deze in zoverre in de plaats treedt van de hoogte die zou gelden op grond van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef, en onder a, van de planregels. Anders dan [appellante sub 2] veronderstelt, zijn de op haar terrein aanwezige erf- en terreinafscheidingen daarmee als zodanig bestemd en zijn deze niet deels onder het overgangsrecht gebracht. In zoverre mist het beroep van [appellante sub 2] dan ook feitelijke grondslag.
2.3.    Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij de gevestigde belangen van [appellante sub 2] heeft willen respecteren en daartoe voor de gronden met de bestemming "Bedrijf" een bestaande matenregeling heeft willen opnemen zonder de beperking dat herbouw op dezelfde plaats dient plaats te vinden. Ter zitting heeft de raad erkend dat het daartoe geformuleerde artikel 3.2.3 abusievelijk niet in de planregels is opgenomen.
2.4.    Nu het plan niet is vastgesteld zoals door de raad is beoogd, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het nemen van een besluit op grond van artikel 3:2 van de Awb te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellante sub 2] is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover in de bouwregels behorende bij de bestemming "Bedrijf" niet is voorzien in een bestaande matenregeling zoals beoogd door de raad.
Eindconclusie
3.    De Afdeling ziet in dit geval, ondanks een verzoek daartoe van partijen, geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zoals dit luidde ten tijd van belang, zelf in de zaak te voorzien nu niet is uitgesloten dat daardoor belangen van derden zullen worden geschaad. De Afdeling ziet in plaats daarvan aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a en b, en vijfde lid, van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, de raad op te dragen om binnen 16 weken na en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe planregeling vast te stellen voor het perceel Admiraal Banckertweg 23 en in de bouwregels behorende bij de bestemming "Bedrijf" te voorzien in een bestaande matenregeling zoals beoogd door de raad.
Proceskostenveroordeling
4.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart de beroepen gegrond;
II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leiden van 26 april 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Waard" voor zover:
a. daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijf" is vastgesteld voor het perceel Admiraal Banckertweg 23 te Leiden, en
b. in de bouwregels behorende bij de bestemming "Bedrijf" niet is voorzien in een bestaande matenregeling zoals beoogd door de raad;
III.    draagt de raad van de gemeente Leiden op om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen, voor zover dit is vernietigd en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Leiden tot vergoeding van:
a. bij [appellante sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. bij [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    gelast dat de raad van de gemeente Leiden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor [appellante sub 2]
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten    w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
472-685.