ECLI:NL:RVS:2013:BZ1648

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201103910/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor uitbreiding veehouderij en de beoordeling van ammoniakemissie onder de Natuurbeschermingswet

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening voor de uitbreiding van een veehouderij aan de [locatie] te Beuningen, verleend door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 21 september 2009. De vergunning werd verleend op basis van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998). Na bezwaar van de coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) tegen deze vergunning, heeft het college op 24 februari 2011 de vergunning herroepen, maar op 16 december 2011 besloten om de vergunning te handhaven. MOB heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 november 2012 behandeld. Tijdens de zitting heeft MOB haar beroepsgrond over de bevoegdheid om een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen ingetrokken. De Afdeling heeft overwogen dat op basis van artikel 19d van de Nbw 1998 een vergunning vereist is voor projecten die de kwaliteit van natuurlijke habitats kunnen verslechteren. De vergunningverlening is in dit geval gebaseerd op de ammoniakemissie van de veehouderij, die volgens het college lager is dan de eerder verleende Hinderwetvergunning.

MOB betoogde dat het college van een onjuiste ammoniakemissiehistorie is uitgegaan en dat er een emissietoename zou zijn ten opzichte van de eerdere bedrijfsvoering. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de vergunde bedrijfsvoering een lagere ammoniakemissie veroorzaakt dan de eerdere vergunningen. De beroepsgronden van MOB zijn afgewezen, en het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar is ongegrond verklaard. De Afdeling heeft besloten dat er geen belang meer is bij het beoordelen van de eerste beslissing op bezwaar, die niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

201103910/1/A4.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen (hiena: MOB),
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2009 heeft het college aan [belanghebbende] krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) een vergunning verleend voor het uitbreiden van een veehouderij aan de [locatie] te Beuningen.
Bij besluit van 24 februari 2011 heeft het college beslist op het door MOB hiertegen gemaakte bezwaar en het besluit van 21 september 2009 herroepen (hierna: de eerste beslissing op bezwaar).
Tegen dit besluit heeft MOB beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college de eerste beslissing op bezwaar gewijzigd en besloten dat het besluit van 21 september 2009 niet wordt herroepen, maar wordt gehandhaafd (hierna: de gewijzigde beslissing op bezwaar).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2012, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door ing. J.H.C. Rooseboom, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht moet het beroep worden geacht mede gericht te zijn tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar.
2.    MOB heeft ter zitting haar beroepsgrond over de bevoegdheid om een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen ingetrokken.
3.    Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden om zonder vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die de kwaliteit van natuurlijke habitats of de habitats van soorten in een natura 2000-gebied kunnen verslechteren.
4.    Voor de veehouderij is, voor zover hier van belang, op 12 juli 1994 krachtens de Hinderwet een vergunning verleend (hierna: de Hinderwetvergunning).
Bij het besluit van 21 september 2009 is krachtens de Nbw 1998 een vergunning verleend voor een bedrijfsvoering met, naar het college stelt, een ammoniakemissie van 2.075 kg per jaar. Dit is de eerste vergunning die krachtens de Nbw 1998 voor de veehouderij is verleend (hierna: de Nbw-vergunning). De Nbw-vergunning houdt verband met de nabijheid van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal.
5.    Hoewel vergunning is verleend vanwege een wijziging van de veehouderij die, naar het college stelt, niet leidt tot een toename van de ammoniakemissie van de veehouderij en daarmee niet kan leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van natuurlijke habitats of habitats van soorten, moet uit hetgeen de Afdeling in haar uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr.
200903784/1/R2heeft overwogen, worden afgeleid dat artikel 19d van de Nbw 1998 desondanks vereist dat een vergunning wordt verleend wanneer het gaat om een veehouderij waarvoor nog niet eerder krachtens de Nbw 1998 vergunning is verleend en niet kan worden uitgesloten dat de exploitatie van de volledige veehouderij na de wijziging de kwaliteit van habitats in een Natura 2000-gebied kan verslechteren.
In deze uitspraak heeft de Afdeling verder uiteengezet op welke wijze een aanvraag om een dergelijke vergunning moet worden beoordeeld. Als uitgangspunt geldt dat significante gevolgen voor het betrokken Natura 2000-gebied kunnen worden uitgesloten, wanneer de wijziging of uitbreiding van de intensieve veehouderij niet leidt tot een verhoging van de ammoniakdepositie ten opzichte van de krachtens de Hinderwet of de Wet milieubeheer vergunde situatie op het moment dat artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: habitatrichtlijn) op het betrokken gebied van toepassing werd (hierna: de referentiedatum). In dat geval bestaat geen verplichting om op grond van artikel 19f van de Nbw 1998 een passende beoordeling te maken en geldt evenmin de daaraan gerelateerde eis van artikel 19g dat de vergunning slechts kan worden verleend nadat op basis van die passende beoordeling is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. In een dergelijk geval geldt als enig vereiste voor de beoordeling van de vergunningaanvraag, dat overeenkomstig artikel 19e van de Nbw 1998 met de in dat artikel genoemde aspecten rekening wordt gehouden.
6.    In dit geval is de aan te houden referentiedatum 24 maart 2000, op welke datum het gebied Uiterwaarden Waal werd aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20). Bij deze aanwijzing gingen op hetzelfde moment de verplichtingen uit artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn gelden. Op deze referentiedatum gold de Hinderwetwetvergunning van 1994.
Het college heeft aan zijn beslissing om de Nbw-vergunning bij de gewijzigde beslissing op bezwaar te handhaven, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat de door de Nbw-vergunning toegelaten bedrijfsvoering een lagere ammoniakemissie en -depositie veroorzaakt dan die welke op grond van de Hinderwetvergunning mocht worden veroorzaakt, en dat de in artikel 19e van de Nbw 1998 genoemde aspecten zich niet verzetten tegen de vergunningverlening.
6.1.    MOB betoogt dat het college bij de gewijzigde beslissing op bezwaar van een onjuiste 'ammoniakemissiehistorie' is uitgegaan en verwijst hierbij naar hetgeen zij over de eerste beslissing op bezwaar heeft opgemerkt. Volgens MOB treedt een emissietoename op ten opzichte van de eerdere bedrijfsvoering. MOB wijst er verder op dat op 30 mei 2000 een melding als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer is gedaan, waarin met betrekking tot de Hinderwetvergunning een lagere ammoniakemissie dan die waarvan het college uitgaat wordt genoemd (1.500 kg per jaar). Bovendien wijst zij erop dat op 30 mei 2006 krachtens de Wet milieubeheer een vergunning voor het veranderen van het veebestand is verleend.
6.2.    De Hinderwetvergunning is verleend voor het houden van 75.000 opfokhennen met geforceerde mestdroging en voor het houden van 45 schapen. In de door MOB genoemde melding is vermeld dat het houden van deze 75.000 opfokhennen een ammoniakemissie van 1.500 kg per jaar veroorzaakt. Het college is in zijn berekeningen van dezelfde emissie uitgegaan. Samen met de in de gewijzigde beslissing op bezwaar genoemde emissie van de 45 bij de Hinderwetvergunning vergunde schapen (31,5 kg) en de emissie van de vergunde en toegepaste mestdrooginstallatie (750 kg), bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie van de inrichting zoals vergund bij de Hinderwetvergunning in ieder geval 2.281,5 kg.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college er niet van mocht uitgaan dat op basis van de Hinderwetvergunning een jaarlijkse ammoniakemissie van in ieder geval 2.281,5 kg kon worden veroorzaakt.
6.3.    In voorschrift 1 van de Nbw-vergunning is vastgelegd welke aantallen dieren in welke stalsystemen mogen worden gehouden. Het college heeft berekend dat de aldus vergunde bedrijfsvoering een ammoniakemissie van 2.075 kg per jaar veroorzaakt. Dit is als zodanig door MOB niet bestreden. Zij wijst er echter op dat een bedrijfsvoering zou zijn beoogd met een emissie van 2.304 kg ammoniak per jaar. Wat daar ook van zij, de op 21 september 2009 verleende vergunning ziet niet op een dergelijke bedrijfsvoering.
6.4.    Gezien het voorgaande geeft hetgeen MOB heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college ten onrechte heeft geconcludeerd dat de bij de Nbw-vergunning vergunde bedrijfsvoering een lagere ammoniakemissie - en daarmee een lagere depositie op het Natura 2000-gebied - veroorzaakt (2.075 kg per jaar) dan de bedrijfsvoering zoals op de hier van belang zijnde referentiedatum was vergund krachtens de Hinderwet (ten minste 2.281,5 kg per jaar). Uit de onder 5 weergegeven uitleg van de Nbw 1998 volgt dat het college in een dergelijk geval kan uitsluiten dat de thans vergunde bedrijfsvoering significante gevolgen kan hebben. Voor zover MOB nog heeft gewezen op een in 2006 vergunde bedrijfsvoering, merkt de Afdeling op dat die bedrijfsvoering en de thans vergunde bedrijfsvoering een vergelijkbare hoeveelheid ammoniakemissie veroorzaken. In zoverre hoefde het college geen aanleiding te zien om tot een ander oordeel over de door de vergunde veehouderij veroorzaakte gevolgen te komen.
De beroepsgronden falen.
7.    MOB betoogt tot slot dat het college bij zijn besluitvorming niet heeft betrokken dat [belanghebbende] in een brief van 4 oktober 2010 heeft gemeld de op 21 september 2009 verleende Nbw-vergunning als ingetrokken te beschouwen. Hierover overweegt de Afdeling dat het college dit terecht niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken, omdat er geen besluit is genomen tot intrekking van de op 21 september 2009 verleende vergunning.
8.    Het beroep tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar is gezien het voorgaande ongegrond. Nu dit besluit in stand blijft, is er geen belang meer bij het beoordelen van de eerste beslissing op bezwaar. Het daartegen ingestelde beroep moet om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 februari 2011 niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 16 december 2011 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van der Zijpp
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
262.