201209554/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 23 augustus 2012 in zaak nr. 12/480 in het geding tussen:
raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 januari 2012 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 februari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Brt wordt in strafzaken geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter. De eerste volzin is niet van toepassing op de verlening van rechtshulp.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid, eerste volzin rechtsbijstand worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
2. De raad heeft een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor een strafzaak bij de kantonrechter ter zake van overtreding van de Wet op de Identificatieplicht afgewezen en die afwijzing bij besluit van 3 januari 2012 gehandhaafd, omdat de aanvraag betrekking heeft op een belang waarvan de behartiging redelijkerwijze kan worden overgelaten aan [appellante] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling.
De rechtbank heeft het besluit van 3 januari 2012 wegens strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat geen toevoeging wordt verstrekt voor rechtsbijstand in strafzaken bij de kantonrechter en dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid of van zwaarwegende belangen van [appellante] die rechtvaardigen dat ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Brt in afwijking van het eerste lid niettemin rechtsbijstand wordt verleend.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in haar zaak geen sprake is van feitelijke of juridische ingewikkeldheid of van zwaarwegende belangen. Zij voert aan dat het ter zitting van de kantonrechter ondervragen van de onderhavige getuige, een agent van politie, niet eenvoudig is. Voorts stelt [appellante] de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen omdat zij een buitenlands accent heeft en stelt zij bekend te zijn met willekeur vanwege haar huidskleur.
3.1. Het geschil waarvoor [appellante] om een toevoeging heeft verzocht spitst zich toe op de vraag of zij al dan niet tijdig een identiteitsbewijs heeft getoond. [appellante] is aangehouden op verdenking van poging tot diefstal en stelt dat zij haar identiteitsbewijs tijdig aan de agent van politie heeft getoond, maar haar kennis niet, en dat derhalve sprake is geweest van een persoonsverwisseling. De raad heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval aan te nemen. De stelling van [appellante] dat het ondervragen van een agent van politie ter zitting van de kantonrechter niet van eenvoudige aard is, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders en leidt derhalve niet tot een ander oordeel.
In de niet nader gemotiveerde stelling van [appellante] dat zij bekend is met willekeur vanwege haar huidskleur, heeft de raad terecht geen aanleiding gezien om in dit geval zwaarwegende belangen aan te nemen. Datzelfde geldt voor de stelling van dat [appellante] zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. [appellante] had zich kunnen laten bijstaan door een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013