201206550/1/A2.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 mei 2012 in zaak nr. AWB 11/1664 in het geding tussen:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om peiljaarverlegging afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2011 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 34c, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), neemt het bestuur, indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, op aanvraag van rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
Ingevolge het derde lid wordt de aanvraag bij het bestuur binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging ingediend.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad zijn aanvraag om peiljaarverlegging in behandeling had moeten nemen, ook al is die aanvraag na de termijn van artikel 34c, derde lid, van de Wrb, ingediend. [appellant] voert daartoe aan dat het mogelijk is dat hij pas na die termijn bekend raakt met nieuwe gegevens over de hoogte van zijn inkomen over het jaar waarin hij de toevoegingsaanvraag heeft gedaan. Een besluit op een aanvraag om peiljaarverlegging kan binnen vijf jaar worden herzien, indien blijkt, dat dit vanwege nadien bekend geworden belastinggegevens onjuist is. Het past in de systematiek van het bestuursrecht om dan alsnog een aanvraag om peiljaarverlegging in behandeling te nemen, aldus [appellant].
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 januari 2010, in zaak nr.
200903938/1/H2) is de in artikel 34c, derde lid, van de Wrb, gestelde termijn een termijn van openbare orde met een fataal karakter. Dit betekent dat de raad de aanvraag van [appellant] om peiljaarverlegging, die is ingekomen na die termijn, niet meer in behandeling kon nemen. Dat in het geval dat na de in artikel 34c, derde lid, van de Wrb, vermelde termijn nieuwe gegevens omtrent het inkomen bekend worden maakt dit niet anders, reeds omdat dit geval zich hier niet voordoet.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013