ECLI:NL:RVS:2013:BZ1327

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201211173/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in eerste instantie door de rechtbank 's-Gravenhage niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Dit besluit, genomen op 16 september 2012, verplichtte de vreemdeling om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en bevatte een inreisverbod. De vreemdeling stelde dat hij zijn beroepschrift tijdig, op 12 oktober 2012, ter post had bezorgd, maar dat de enveloppe met het poststempel niet meer in het dossier aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift was overschreden en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

De Raad van State heeft de zaak opnieuw bekeken en vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift op zondag 14 oktober 2012 eindigde, en dat deze termijn op basis van de Algemene termijnenwet verlengd werd tot maandag 15 oktober 2012. De Raad concludeerde dat het beroepschrift op 17 oktober 2012 door de rechtbank was ontvangen, maar dat de enveloppe met het poststempel, die de tijdige verzending zou kunnen bevestigen, verloren was gegaan. De Raad oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de vreemdeling aannemelijk had gemaakt dat hij het beroepschrift tijdig ter post had bezorgd.

Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 472,00, met de instructie dat de rechtbank hierover beslist. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2013.

Uitspraak

201211173/1/V3.
Datum uitspraak: 8 februari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2012 in zaak nr. 12/32936 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij mondelinge uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de enige grief dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 september 2012 ten onrechte wegens een
niet-verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Daartoe voert de vreemdeling aan dat hij het tegen dat besluit gerichte beroepschrift tijdig, op 12 oktober 2012, ter post heeft bezorgd. Dat de enveloppe, waarop het poststempel staat, zich niet meer in het dossier bevindt, kan volgens de vreemdeling niet voor zijn rekening en risico komen.
1.1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift in afwijking van artikel 6:7 van de Awb vier weken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet (hierna: de Atw) wordt een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
1.2. In dit geval is de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 gestelde termijn voor het indienen van een beroepschrift op zondag 14 oktober 2012 geëindigd. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Atw is die termijn verlengd tot en met maandag 15 oktober 2012.
Nader is gebleken dat de gemachtigde van de vreemdeling het beroepschrift per post aan de vreemdelingenkamer van de rechtbank
's-Gravenhage heeft gezonden en dat het beroepschrift aldaar op woensdag
17 oktober 2012 is ontvangen. Het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (hierna: het CIV) heeft het door de rechtbank
's-Gravenhage per fax doorgezonden beroepschrift eveneens op
17 oktober 2012 ontvangen, waarna de zaak door het CIV is toebedeeld aan nevenzittingsplaats Amsterdam. Evenzeer is nader gebleken dat de bij het beroepschrift behorende enveloppe bij de rechtbank in het ongerede is geraakt.
1.3. Nu die enveloppe, met daarop mogelijk een door PostNL aangebrachte poststempel, bij de rechtbank in het ongerede is geraakt, kan niet meer worden vastgesteld of de vreemdeling het beroepschrift tijdig ter post heeft bezorgd en of het beroepschrift via PostNL is verzonden. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de vreemdeling het beroepschrift, naar hij heeft gesteld, op 12 oktober 2012, derhalve voor het einde van de termijn voor het indienen van een beroepschrift, ter post heeft bezorgd. Omdat het beroepschrift voorts niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen, moet het ervoor worden gehouden dat het beroepschrift tijdig is ingediend.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 31 oktober 2012 in
zaak nr. 12/32936;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. w.g. Den Dulk
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2013
565-714.
Verzonden: 8 februari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser